ECLI:NL:RBDHA:2017:4784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van zorgindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor een volledig ADL-afhankelijke eiser met Spina Bifida

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een meerderjarige met Spina Bifida, en de Centrum Indicatiestelling Zorg (verweerder) over de toekenning van zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser was eerder in aanmerking gekomen voor zorg, maar verweerder heeft in een besluit van 18 januari 2016 bepaald dat hij per 1 januari 2017 geen aanspraak meer kan maken op deze zorg. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 24 juni 2016, waarin verweerder het bezwaar afwees.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser volledig afhankelijk is van zorg en dat hij ernstige medische problemen heeft, waaronder blaas- en nierproblemen. Verweerder heeft in zijn besluiten gesteld dat er geen noodzaak is voor 24-uurs zorg in de nabijheid, maar de rechtbank oordeelt dat deze conclusie niet kan worden gevolgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, gezien zijn cognitieve beperkingen, niet in staat is om tijdig hulp in te roepen en dat zijn ouders niet in staat zijn om hem continu te monitoren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische adviezen die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, niet voldoende waren om de afwijzing van de zorgindicatie te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van 16 september 2016 vernietigd en het primaire besluit van 18 januari 2016 herroepen, waardoor eiser opnieuw in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/6029 en 16/9427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2017 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.R. Kater).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een indicatiebesluit genomen waarin eiser met ingang van 11 januari 2016 tot en met 31 december 2016 in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), maar dat hij hierop vanaf 1 januari 2017 geen aanspraak meer kan maken.
Bij besluit van 24 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer SGR 16/6029).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk overgelegd.
Verweerder heeft hierop gereageerd.

Eiser heeft vervolgens nog enige nadere stukken overgelegd.

Bij besluit van 16 september 2016 heeft verweerder het primaire besluit vervangen en bepaald dat eiser tot en met 30 juni 2017 in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz.
Bij besluit van 22 november 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 16 september 2016 kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 22 november 2016 eveneens beroep ingesteld (zaaknummer SGR 16/9427).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. De zaken zijn gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn ouders. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is geboren met Spina Bifida (open rug) en is vanaf zijn navel totaal verlamd.
Hij woont bij zijn ouders, die hem verzorgen en is volledig ADL-afhankelijk. Eiser heeft ernstige blaas- en nierproblemen en last van een chronische bacteriële infectie. Hij is inmiddels aangemeld bij zorgaanbieder Gemiva waar hij de dagbesteding heeft voor een woonproject met 24-uurs toezicht, waarvoor een Wlz-indicatie nodig is.
1.2
Aan eiser was eerder reeds een indicatie toegekend op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten en vervolgens op basis van overgangsrecht een indicatie voor Wlz-zorg, maar in verband met de afloop hiervan op 31 december 2016 heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar zijn zorgbehoefte per 1 januari 2017.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder een indicatiebesluit genomen waarin eiser met ingang van 11 januari 2016 tot en met 31 december 2016 in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz, maar dat hij hier vanaf 1 januari 2017 geen aanspraak meer op kan maken. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet is komen vast te staan dat er een noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid bestaat en evenmin van permanent toezicht. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor de Wlz, aldus verweerder.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat in geval van eiser geen aanleiding bestaat om van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz af te wijken. Voorts is in het bestreden besluit overwogen dat uit onderzoek van de medisch adviseurs van 11 januari 2016 en 6 juni 2016 is gebleken dat in geval van eiser sprake is van chronische aandoeningen waardoor een blijvende behoefte bestaat aan ondersteuning bij de persoonlijke zorg en praktische zaken op geplande en ongeplande momenten, maar dat er geen noodzaak is tot 24 uur zorg in de nabijheid of permanent toezicht.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk concludent is. Op grond van de medische adviezen blijft verweerder van mening dat eiser geen aanspraak heeft op zorg vanuit de Wlz, omdat er bij hem regelmatig controles plaats dienen te vinden ten behoeve van het tijdig signaleren van alarmsymptomen, zodat er geen constante monitoring noodzakelijk.
Bij brief van 13 oktober 2016 heeft verweerder een aanvullend medisch advies van 12 oktober 2016 in geding gebracht.
3. Eiser kan zich met dit standpunt van verweerder niet verenigen, omdat de verzorging van de ouders buiten beschouwing moet worden gelaten, nu eiser meerderjarig is en er zeker geen sprake is van gebruikelijke zorg. Daarnaast voert eiser aan dat hij wel degelijk 24 uur per dag zorg nodig heeft, omdat hij volledig ADL-afhankelijk is gedurende 24 uur per dag. In dit verband wijst eiser erop dat hij naast de noodzakelijke verzorging om de 3 uur gekatheteriseerd moet worden, ’s avonds een klysma moet worden aangebracht en ’s nachts om de 2 uur moet worden omgedraaid. Daarnaast stelt eiser dat hij goed in de gaten moet worden gehouden in verband met het optreden van infecties en hoge koorts, temeer hij daartoe zelf niet in staat is. Hij is niet in staat om zelf hulp in te roepen omdat hij niet dan wel veel te laat onderkent als het met hem niet goed gaat en acuut medische hulp nodig heeft.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser bij brief van 16 september 2016 een medische verklaring van revalidatiearts drs. F. van Markus-Doornbosch van 24 augustus 2016 overgelegd.
4.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 16 september 2016 het primaire besluit heeft vervangen en daarbij de indicatie van 18 januari 2016 heeft verlengd tot 1 juli 2017.
4.2
Ten gevolge van het nemen van het besluit van 16 september 2016 bestaat het primaire besluit niet langer. Dit betekent dat ook het bestreden besluit niet langer bestaat, omdat daarbij het primaire besluit is gehandhaafd. Het besluit van 16 september 2016 moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als primair besluit, maar als een wijziging van het bestreden besluit worden aangemerkt als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder had van dit besluit op grond van artikel 6:19, derde lid, van de Awb onverwijld mededeling moeten doen aan de rechtbank en het bezwaarschrift van eiser tegen dit besluit op grond van artikel 6:19, vierde lid, van de Awb naar de rechtbank moeten doorsturen.
4.3
Nu het bestreden besluit niet langer bestaat, heeft dit tot gevolg dat geen belang meer bestaat bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit van 24 juni 2016, zodat dit beroep niet-ontvankelijk is.
4.4
Aangezien het besluit van 16 september 2016 een besluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft het beroep met zaaknummer SGR 16/6029, gelet op dit artikel, van rechtswege mede betrekking op het besluit van 16 september 2016.
4.5
Het vorenstaande brengt ook met zich mee dat het besluit van 22 november 2016 ten onrechte is genomen en om die reden moet worden vernietigd. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep, zaaknummer SGR 16/9427, is dan ook gegrond.
5. Vervolgens moet, gelet op het vorenstaande, de rechtmatigheid van het besluit van 16 september 2016 worden beoordeeld. Nu dit besluit ten opzichte van het bestreden besluit van 24 juni 2016 uitsluitend een wijziging betreft van de beëindigingsdatum van de Wlz-indicatie, moet in de procedure met zaaknummer SGR 16/6029 de motivering van het bestreden besluit van 24 juli 2016 worden beoordeeld met als datum in geding 1 juli 2017 in plaats van 1 januari 2017.
6. Artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat een verzekerde recht heeft op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
Het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel bepaalt dat onder permanent toezicht wordt verstaan: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen.
7.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit van 24 juni 2016 het advies van medisch adviseur drs. I. Dammar van 6 juni 2016 ten grondslag heeft gelegd.
De medisch adviseur is blijkens dit advies mede op grond van de brief van kinderuroloog J. van den Hoek, verbonden aan het Erasmus Medisch Centrum, van 18 mei 2016 tot de conclusie gekomen dat er regelmatige controle moet plaatsvinden ten behoeve van het tijdig signaleren van alarmsymptomen, maar dat geen constante 24-uurs monitoring noodzakelijk is. In het aanvullend advies van deze medisch adviseur van 12 oktober 2016 is vermeld dat het ten gevolge van enkel de fysieke beperkingen en de interne geneeskundige aandoeningen, bestaande uit de blaas- en nierproblematiek, evident is dat er een behoefte is aan zorg voor de persoonlijke verzorging, verpleging en structuur, maar dat dit kan worden opgevangen door regelmatige controles tijdens begeleidings- en verzorgingsmomenten. Het frequent draaien in de nacht kan gepland plaatsvinden volgens de medisch adviseur, zodat er geen 24 uur zorg in de nabijheid noodzakelijk is.
7.2
Voorts stelt de rechtbank vast dat in de brief van kinderuroloog J. van den Hoek van 18 mei 2016 is vermeld dat eiser onder behandeling is in verband met chronisch recidiverend steenlijden op basis van een chronische infectie en dat eiser enkele malen per jaar symptomatische urineweginfecties met koorts heeft ten gevolge van dezelfde bacterie. Naar de mening van deze uroloog is het probleem dat eiser vanwege zijn handicap en gevoelsstoornissen niet of geen klachten aangeeft en dat zijn ouders op grond van de hun bekende en soms wat minder specifieke klachten moeten constateren dat eiser ziek is, in welk geval behandeling met antibiotica direct moet worden ingesteld. Daarnaast heeft deze uroloog vastgesteld dat er bij eiser cognitieve problemen bestaan waardoor hij zelf niet betrouwbaar op signalen kan reageren. Wanneer een urineweginfectie te laat wordt opgemerkt kan dit volgens de uroloog ernstige gevolgen hebben, maar in ieder geval tot ziekenhuisopname leiden. Meestal kan met orale antibiotica worden volstaan, omdat de directe omgeving in het algemeen snel reageert. De uroloog is tot de conclusie gekomen dat eiser zeker niet in staat is zelfstandig op potentiële alarmsymptomen te reageren en dat hij daarvoor afhankelijk zal blijven van zijn omgeving.
Daarnaast is in de verklaring van revalidatiearts Van Markus-Doornbosch van 24 augustus 2016 geconcludeerd dat eiser ten gevolge van zijn aandoeningen beperkingen op alle domeinen, zowel cognitief, motorisch als op intern gebied ondervindt, met als gevolg beperkingen in zelfstandig uitvoeren van activiteiten en participatie. Met de juiste verzorging en begeleiding functioneert eiser naar tevredenheid. De geboden zorg is maatwerk, afhankelijk van de zorg die rondom zijn aandoeningen nodig is, naast de chronische zorg in verband met de spina bifida, aldus de revalidatiearts.
7.3
Verweerder is er, gelet op de brief van kinderuroloog J. van den Hoek van 18 mei 2016, naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte vanuit gegaan dat eiser zelf tijdig kan aangeven dat hij koorts heeft, vanwege de bij hem bestaande cognitieve problemen. Deze problemen worden door revalidatiearts Van Markus bevestigd. Aangezien volgens uroloog Van den Hoek te laat ingrijpen in geval van plotseling optredende koorts ernstige gevolgen kan hebben, acht de rechtbank 24 uur zorg in de nabijheid in geval van eiser noodzakelijk. Ter zitting is (door de ouders van eiser) onweersproken naar voren gebracht dat een urineweginfectie zich bij eiser in een zeer korte tijd – gesproken werd over minuten- kan openbaren en dat geplande contactmomenten, ook vinden deze om de paar uur plaats, niet toereikend zijn om eiser de noodzakelijke zorg te bieden. Het geheel overziende is de rechtbank van oordeel dat de conclusies van de medische adviezen van 11 januari 2016, 6 juni 2016 en 12 oktober 2016 niet kunnen worden gevolgd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet enkel mogen baseren op deze adviezen van de medisch adviseur en heeft deze medische adviezen niet aan het bestreden besluit van 16 september 2016 ten grondslag mogen leggen.
8. Het vorenstaande betekent dat wel degelijk is voldaan aan artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz, zodat verweerder ten onrechte heeft besloten dat eiser vanaf 1 juli 2017 niet meer in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz.
9. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 16 september 2016 gegrond is en dat dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Nu daarmee vaststaat dat ook het primaire besluit onjuist is, zal dat besluit worden herroepen.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, zijnde tweemaal € 46,-, vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1485,- (2 punten voor het indienen van beide beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 24 juni 2016 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 16 september 2016 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 16 september 2016;
  • herroept het primaire besluit van 18 januari 2016;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 22 november 2016 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 22 november 2016;
draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 92,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.D. de Jong, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.