In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een meerderjarige met Spina Bifida, en de Centrum Indicatiestelling Zorg (verweerder) over de toekenning van zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser was eerder in aanmerking gekomen voor zorg, maar verweerder heeft in een besluit van 18 januari 2016 bepaald dat hij per 1 januari 2017 geen aanspraak meer kan maken op deze zorg. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 24 juni 2016, waarin verweerder het bezwaar afwees.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser volledig afhankelijk is van zorg en dat hij ernstige medische problemen heeft, waaronder blaas- en nierproblemen. Verweerder heeft in zijn besluiten gesteld dat er geen noodzaak is voor 24-uurs zorg in de nabijheid, maar de rechtbank oordeelt dat deze conclusie niet kan worden gevolgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, gezien zijn cognitieve beperkingen, niet in staat is om tijdig hulp in te roepen en dat zijn ouders niet in staat zijn om hem continu te monitoren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische adviezen die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, niet voldoende waren om de afwijzing van de zorgindicatie te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van 16 september 2016 vernietigd en het primaire besluit van 18 januari 2016 herroepen, waardoor eiser opnieuw in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.