6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een winkeldiefstal gepleegd en door aldus te handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans niet alleen financiële schade, maar ook veel hinder en overlast voor de gedupeerde. De verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de rechtbank de ISD-maatregel zal opleggen.
De rechtbank stelt vast dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 3 januari 2017 (13 pagina’s), waar uit blijkt van veelvuldige voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven. De verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste drie maal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen. Het door de verdachte begane feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts is gebleken dat tegen de verdachte gedurende de afgelopen vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijven zijn opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden. De verdachte is derhalve te kwalificeren als een zeer actieve veelpleger. Gelet op dit alles valt de verdachte onder de definitie van een stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier ten aanzien van de verdachte van 13 maart 2017, opgemaakt en ondertekend door S. Tissen, waarin wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen. Uit het advies komt naar voren dat er bij de verdachte sprake is van verslavingsproblematiek en daarmee gepaard gaand delictgedrag. Het plegen van vermogensdelicten hangt direct samen met zijn middelenafhankelijkheid. Slechts door onderhavige detentie is er sprake van kortdurende gedwongen remissie. Eerdere begeleidingstrajecten bij de reclassering zijn niet van de grond gekomen. De reclassering acht een klinische behandeling geïndiceerd. De taalbarrière bemoeilijkt het volgen van een behandeling, maar het volgen van Nederlandse les tijdens de intramurale fase kan hier uitkomst bieden, aldus de reclassering. Gelet op de zwaarte van de middelenafhankelijkheid, acht de reclassering het niet verantwoord om de verdachte zonder een gedegen behandeling bij een vriend van hem te laten wonen. De verdachte denkt dat hij zijn huidige abstinentie kan voortzetten als hij huisvesting en werk verkrijgt.
Ter terechtzitting van 15 maart 2017 is reclasseringsmedewerker Tissen als deskundige gehoord en heeft hij hetgeen in het advies is beschreven bevestigd. Uitvoering van een voorwaardelijke ISD-maatregel acht de reclassering in verband met de taalbarrière niet mogelijk. De deskundige heeft voorts op vragen van de raadsman verklaard dat er geen onderzoek is gedaan naar het verblijfsrecht van de verdachte en of en in hoeverre dat aan het aanwenden van publieke middelen in de weg staat.
De verdediging heeft zich hierop op het standpunt gesteld dat de verblijfsstatus van de verdachte ertoe leidt dat hij geen aanspraak kan maken op gemeenschapsgelden en dat dit betekent dat wanneer de extramurale fase binnen de ISD-maatregel zal aanvangen, de behandelingen niet kunnen worden gefinancierd en de verdachte niet kan worden behandeld. Daarnaast betekent dit dat de verdachte geen beroep kan doen op bijvoorbeeld een bijstandsuitkering, hetgeen het resocialisatietraject eveneens kan frustreren.
Omdat zowel de deskundige als de officier van justitie ter terechtzitting geen nadere informatie konden verschaffen op het standpunt van de verdediging, achtte de rechtbank zich omtrent de uitvoering van de geadviseerde ISD-maatregel onvoldoende ingelicht. De rechtbank heeft daarom bij tussenvonnis van 21 maart 2017 het onderzoek heropend en geschorst opdat er een nadere rapportage zou worden opgemaakt over de vraag of en in hoeverre de verblijfsstatus van de verdachte in de weg staat aan de benodigde behandelingen en overige voorzieningen tijdens de extramurale fase van de geadviseerde ISD-maatregel.
Na het tussenvonnis is door S. Tissen van de reclassering een (beknopt aanvullend) reclasseringsadvies opgesteld en is door de officier van justitie de notitie ‘Vreemdelingen ISD’ van de Dienst Justitiële Inrichtingen van 15 december 2016 verspreid. De rechtbank heeft hier kennis van genomen. In het reclasseringsadvies wordt vermeld dat door het IFZ/NIFP geïndiceerde zorg, zowel klinische zorg als woonbegeleidingstrajecten, worden vergoed vanuit de forensische zorg zolang als iemand een forensische zorgtitel heeft. De aanvullende (financiële) eisen die gesteld worden bij woonbegeleidingsprogramma’s maken dat trajecten aldaar onhaalbaar blijken, omdat de verdachte geen gebruik kan maken van de sociale voorzieningen. Dat de verdachte zich nooit heeft ingeschreven in Nederland is een bijkomende complicatie, aldus de reclassering. Gesteld kan worden dat de verblijfsstatus een probleem vormt ten aanzien van woonvoorzieningen in het kader van resocialisatie en ook de taalbarrière is voor woonbegeleidingstrajecten een terugkomend probleem.
Ter terechtzitting van 19 april 2017 is reclasseringsmedewerker R. Liekens als deskundige gehoord en heeft zij hetgeen in het advies is beschreven bevestigd. Zij heeft hieraan toegevoegd dat de verdachte de ISD-maatregel kan gebruiken om Nederlands te leren, te stabiliseren en van de middelen af te komen. Als hij in Nederland wil blijven, kan hij - als hij daar zijn best voor doet - best een redelijk goed bestaan opbouwen, aldus Liekens.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden aangenomen, dat het plegen van strafbare feiten door de verdachte samenhangt met zijn verslavingsproblematiek. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en de veiligheid van goederen daarmee in het geding is, is hiermee aan alle voorwaarden voldaan om aan de verdachte de ISD-maatregel op te leggen ter beveiliging van de maatschappij. Het standpunt van de officier van justitie is, bezien vanuit het belang van de maatschappij, dan ook begrijpelijk.
De ISD-maatregel is een uiterst middel, waartoe in beginsel slechts wordt besloten als alle mogelijkheden voor hulpverlening zijn uitgeput. Met de reclassering en de officier van justitie ziet de rechtbank geen alternatieven voor een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Uit het voorgaande blijkt afdoende dat het recidivepatroon van de verdachte hardnekkig is en dat eerdere hulpverleningstrajecten zijn ingezet, maar dat dit niet het gewenste resultaat heeft gehad. De verdachte heeft in een korte periode veel feiten gepleegd. De rechtbank acht daarom een verplicht en gedwongen kader het meest aangewezen en noodzakelijk om verdachtes verslavingsproblematiek te kunnen behandelen en daarmee het plegen van strafbare feiten te beëindigen.
Dat de verdachte, omdat hij geen beroep kan doen op de sociale voorzieningen, geen woonbegeleiding als onderdeel van resocialisatie kan krijgen, staat aan de oplegging van de ISD-maatregel niet in de weg. Ondanks dat voor de verdachte de extramurale fase onmogelijk is, kan de verdachte in het kader van de ISD-maatregel een behandeling volgen voor zijn verslaving en kan hij - onder meer door het leren van de Nederlandse taal - werken aan een goede basis om een bestaan in Nederland op te bouwen. Dat er inmiddels een procedure is gestart om de verdachte ongewenst vreemdeling te laten verklaren, staat evenmin in de weg aan de oplegging van de ISD-maatregel. De duur en de uitkomst van deze procedure zijn onbekend. De rechtbank dient uit te gaan van de situatie zoals die nu is en dat is dat de verdachte legaal in Nederland verblijft en dat is voldaan aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding de duur te beperken tot één jaar zoals de verdediging heeft bepleit.