ECLI:NL:RBDHA:2017:4828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
09/817023-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren in een strafzaak betreffende diefstal van verzorgingsproducten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van verzorgingsproducten. De verdachte heeft op 1 januari 2017 in [gemeente] 16 verzorgingsproducten, waaronder dagcrème van het merk Olaz, weggenomen uit een winkelbedrijf. De verdachte heeft het feit bekend en er zijn geen verweren gevoerd door de verdediging. De officier van justitie heeft een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar gevorderd, omdat de verdachte een recidivist is met een geschiedenis van veelvuldige veroordelingen voor misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen beroep kan doen op sociale voorzieningen, wat zijn resocialisatie bemoeilijkt, maar dat dit niet in de weg staat aan de oplegging van de ISD-maatregel. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals het advies van de reclassering, dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel adviseert vanwege de verslavingsproblematiek van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen alternatieven zijn voor de ISD-maatregel en dat deze noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij. De verdachte kan in het kader van de ISD-maatregel een behandeling volgen voor zijn verslaving en werken aan zijn integratie in Nederland. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale duur van twee jaren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817023-17
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “[adres PI].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 maart 2017 en 19 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.S. Dobosz, advocaat te Wassenaar, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 16, althans een of meer verzorgingsproduct(en) (merk Olaz), waaronder dagcrème en/of regenerist, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], [locatie], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten zich op 1 januari 2017 te [gemeente] schuldig te hebben gemaakt aan een diefstal van verzorgingsproducten van de [bedrijf]. De verdachte heeft het feit bekend. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
3.2
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van het feit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het hierna vermelde bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de hierna vermelde bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal aanhouding door burger, p. 9;
- een geschrift, te weten ‘landelijk aangifteformulier winkeldiefstal’, p. 25, met bijlage (p. 26);
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 19 april 2017.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 1 januari 2017 te [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 16 verzorgingsproducten (merk Olaz), waaronder dagcrème en regenerist, toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], [locatie].

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde een maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar wordt opgelegd. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de maatschappij dient te worden beveiligd tegen het gedrag van de verdachte. Dat de extramurale fase voor de verdachte niet mogelijk is, doet hier kort gezegd niets aan af, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel dient te worden afgewezen. Subsidiair zou de ISD-maatregel dienen te worden beperkt tot de duur van één jaar voor de intramurale fase.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een winkeldiefstal gepleegd en door aldus te handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans niet alleen financiële schade, maar ook veel hinder en overlast voor de gedupeerde. De verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de rechtbank de ISD-maatregel zal opleggen.
De rechtbank stelt vast dat het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 3 januari 2017 (13 pagina’s), waar uit blijkt van veelvuldige voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven. De verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste drie maal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen. Het door de verdachte begane feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts is gebleken dat tegen de verdachte gedurende de afgelopen vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijven zijn opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden. De verdachte is derhalve te kwalificeren als een zeer actieve veelpleger. Gelet op dit alles valt de verdachte onder de definitie van een stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier ten aanzien van de verdachte van 13 maart 2017, opgemaakt en ondertekend door S. Tissen, waarin wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen. Uit het advies komt naar voren dat er bij de verdachte sprake is van verslavingsproblematiek en daarmee gepaard gaand delictgedrag. Het plegen van vermogensdelicten hangt direct samen met zijn middelenafhankelijkheid. Slechts door onderhavige detentie is er sprake van kortdurende gedwongen remissie. Eerdere begeleidingstrajecten bij de reclassering zijn niet van de grond gekomen. De reclassering acht een klinische behandeling geïndiceerd. De taalbarrière bemoeilijkt het volgen van een behandeling, maar het volgen van Nederlandse les tijdens de intramurale fase kan hier uitkomst bieden, aldus de reclassering. Gelet op de zwaarte van de middelenafhankelijkheid, acht de reclassering het niet verantwoord om de verdachte zonder een gedegen behandeling bij een vriend van hem te laten wonen. De verdachte denkt dat hij zijn huidige abstinentie kan voortzetten als hij huisvesting en werk verkrijgt.
Ter terechtzitting van 15 maart 2017 is reclasseringsmedewerker Tissen als deskundige gehoord en heeft hij hetgeen in het advies is beschreven bevestigd. Uitvoering van een voorwaardelijke ISD-maatregel acht de reclassering in verband met de taalbarrière niet mogelijk. De deskundige heeft voorts op vragen van de raadsman verklaard dat er geen onderzoek is gedaan naar het verblijfsrecht van de verdachte en of en in hoeverre dat aan het aanwenden van publieke middelen in de weg staat.
De verdediging heeft zich hierop op het standpunt gesteld dat de verblijfsstatus van de verdachte ertoe leidt dat hij geen aanspraak kan maken op gemeenschapsgelden en dat dit betekent dat wanneer de extramurale fase binnen de ISD-maatregel zal aanvangen, de behandelingen niet kunnen worden gefinancierd en de verdachte niet kan worden behandeld. Daarnaast betekent dit dat de verdachte geen beroep kan doen op bijvoorbeeld een bijstandsuitkering, hetgeen het resocialisatietraject eveneens kan frustreren.
Omdat zowel de deskundige als de officier van justitie ter terechtzitting geen nadere informatie konden verschaffen op het standpunt van de verdediging, achtte de rechtbank zich omtrent de uitvoering van de geadviseerde ISD-maatregel onvoldoende ingelicht. De rechtbank heeft daarom bij tussenvonnis van 21 maart 2017 het onderzoek heropend en geschorst opdat er een nadere rapportage zou worden opgemaakt over de vraag of en in hoeverre de verblijfsstatus van de verdachte in de weg staat aan de benodigde behandelingen en overige voorzieningen tijdens de extramurale fase van de geadviseerde ISD-maatregel.
Na het tussenvonnis is door S. Tissen van de reclassering een (beknopt aanvullend) reclasseringsadvies opgesteld en is door de officier van justitie de notitie ‘Vreemdelingen ISD’ van de Dienst Justitiële Inrichtingen van 15 december 2016 verspreid. De rechtbank heeft hier kennis van genomen. In het reclasseringsadvies wordt vermeld dat door het IFZ/NIFP geïndiceerde zorg, zowel klinische zorg als woonbegeleidingstrajecten, worden vergoed vanuit de forensische zorg zolang als iemand een forensische zorgtitel heeft. De aanvullende (financiële) eisen die gesteld worden bij woonbegeleidingsprogramma’s maken dat trajecten aldaar onhaalbaar blijken, omdat de verdachte geen gebruik kan maken van de sociale voorzieningen. Dat de verdachte zich nooit heeft ingeschreven in Nederland is een bijkomende complicatie, aldus de reclassering. Gesteld kan worden dat de verblijfsstatus een probleem vormt ten aanzien van woonvoorzieningen in het kader van resocialisatie en ook de taalbarrière is voor woonbegeleidingstrajecten een terugkomend probleem.
Ter terechtzitting van 19 april 2017 is reclasseringsmedewerker R. Liekens als deskundige gehoord en heeft zij hetgeen in het advies is beschreven bevestigd. Zij heeft hieraan toegevoegd dat de verdachte de ISD-maatregel kan gebruiken om Nederlands te leren, te stabiliseren en van de middelen af te komen. Als hij in Nederland wil blijven, kan hij - als hij daar zijn best voor doet - best een redelijk goed bestaan opbouwen, aldus Liekens.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden aangenomen, dat het plegen van strafbare feiten door de verdachte samenhangt met zijn verslavingsproblematiek. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en de veiligheid van goederen daarmee in het geding is, is hiermee aan alle voorwaarden voldaan om aan de verdachte de ISD-maatregel op te leggen ter beveiliging van de maatschappij. Het standpunt van de officier van justitie is, bezien vanuit het belang van de maatschappij, dan ook begrijpelijk.
De ISD-maatregel is een uiterst middel, waartoe in beginsel slechts wordt besloten als alle mogelijkheden voor hulpverlening zijn uitgeput. Met de reclassering en de officier van justitie ziet de rechtbank geen alternatieven voor een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Uit het voorgaande blijkt afdoende dat het recidivepatroon van de verdachte hardnekkig is en dat eerdere hulpverleningstrajecten zijn ingezet, maar dat dit niet het gewenste resultaat heeft gehad. De verdachte heeft in een korte periode veel feiten gepleegd. De rechtbank acht daarom een verplicht en gedwongen kader het meest aangewezen en noodzakelijk om verdachtes verslavingsproblematiek te kunnen behandelen en daarmee het plegen van strafbare feiten te beëindigen.
Dat de verdachte, omdat hij geen beroep kan doen op de sociale voorzieningen, geen woonbegeleiding als onderdeel van resocialisatie kan krijgen, staat aan de oplegging van de ISD-maatregel niet in de weg. Ondanks dat voor de verdachte de extramurale fase onmogelijk is, kan de verdachte in het kader van de ISD-maatregel een behandeling volgen voor zijn verslaving en kan hij - onder meer door het leren van de Nederlandse taal - werken aan een goede basis om een bestaan in Nederland op te bouwen. Dat er inmiddels een procedure is gestart om de verdachte ongewenst vreemdeling te laten verklaren, staat evenmin in de weg aan de oplegging van de ISD-maatregel. De duur en de uitkomst van deze procedure zijn onbekend. De rechtbank dient uit te gaan van de situatie zoals die nu is en dat is dat de verdachte legaal in Nederland verblijft en dat is voldaan aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding de duur te beperken tot één jaar zoals de verdediging heeft bepleit.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) JAREN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Poustochkine, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017001185, van de politie eenheid [gemeente], district [gemeente], met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 55).