In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, van Iraakse nationaliteit, had op 10 april 2017 een opvolgende asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag op 20 januari 2016 niet in behandeling was genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. Eiser stelde dat hij in 2016 naar Irak was teruggekeerd en langer dan drie maanden buiten het grondgebied van de EU-lidstaten had verbleven, waardoor Duitsland niet langer verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij daadwerkelijk langer dan drie maanden buiten de EU was geweest. De documenten die hij had ingediend, konden niet worden geverifieerd en de rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen nieuwe feiten waren die de aanvraag opnieuw in behandeling moesten nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 mei 2017.