ECLI:NL:RBDHA:2017:5167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
09/797674-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H.N. Pabbruwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van schadevergoeding aan verzoeker na sepotbeslissing wegens ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die was geconfronteerd met een sepotbeslissing van de officier van justitie. De officier van justitie had besloten om de strafzaak tegen de verzoeker te seponeren, omdat hij als dader niet strafbaar werd geacht, gezien zijn ontoerekeningsvatbaarheid. De verzoeker, die in een penitentiair psychiatrisch centrum verbleef, had een verzoek ingediend om vergoeding van de kosten van zijn raadsman, die in totaal € 1.873,21 bedroegen. De rechtbank oordeelde dat de wetgever had beoogd dat in gevallen van sepot, waar de verzoeker niet strafbaar was, er wel recht op vergoeding van kosten zou zijn. Dit in tegenstelling tot gevallen waarin een maatregel was opgelegd, waarbij geen vergoeding mogelijk was. De rechtbank constateerde een ongelijkheid in de behandeling van verzoekers afhankelijk van de afdoeningsbeslissing van de officier van justitie. Uiteindelijk werd het verzoek om schadevergoeding toegewezen, en de rechtbank kende het gevraagde bedrag toe aan de verzoeker, dat door de Staat moest worden voldaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/797674-16
Kenmerk RK: 17/166
Beschikking van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] ,
verblijvende in de FPA [kliniek] ,
te dezer zake domicilie kiezende en kantore van advocaat mr. F.A.S. Bellekom,
Sportlaan 40, 2566 LB te Den Haag,
strekkende tot een vergoeding ten laste van de Staat van de kosten van zijn raadsvrouw tot een bedrag van in totaal € 1.323,21, vermeerderd met een bedrag van € 550,- in verband met de kosten van het indienen van het onderhavig verzoek.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit verzoek op 2 mei 2017 in raadkamer behandeld.
Verzoeker is - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was mr. H. Sytema, namens mr. F.A.S. Bellekom, advocaat te Den Haag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek kan worden toegewezen.

Het oordeel van de rechtbank.

Bevoegdheid van rechtbank
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Ontvankelijkheid verzoeker
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door de beslissing tot sepot door de officier van justitie, omdat verzoeker als dader niet strafbaar zou zijn, welke beslissing bij brief van 22 december 2016 is kennisgegeven aan verzoeker. Het verzoekschrift is op 13 januari 2017 ingekomen bij de rechtbank en is derhalve tijdig ingediend. Het verzoek(schrift) voldoet ook verder aan de in de wet daartoe gestelde eisen, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Uit het dossier volgt dat de penitentiaire inrichting Haaglanden aangifte heeft gedaan van brandstichting in de cel waar verzoeker verbleef. Verzoeker heeft bij de politie verklaard dat hij zich in zijn cel in het penitentiair psychiatrisch centrum bevond, psychotisch was en met een aansteker zijn bed in brand heeft gestoken omdat hij geen andere uitweg zag en liever stierf. Het openbaar ministerie heeft geoordeeld dat - naar de rechtbank begrijpt - verzoeker niet strafbaar is als dader omdat hij in elk geval op dat moment ontoerekeningsvatbaar was.
Ingevolge artikel 591a, tweede lid, Sv kan na beëindiging van de zaak, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor onder meer de door de gewezen verdachte gemaakte kosten voor bijstand van een raadsman. Het toekennen van een vergoeding is niet mogelijk indien een zaak is geëindigd met oplegging van een straf of maatregel. Een verzoeker die geheel ontoerekeningsvatbaar is verklaard, maar aan wie wel een maatregel zoals bijvoorbeeld terbeschikkingstelling van overheidswege of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd kan dan ook niet in zijn verzoek worden ontvangen. De wetgever heeft hiermee kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat in dergelijke gevallen de gemaakte kosten niet voor rekening van de Staat dienen te komen.
In deze zaak is een sepotbeslissing genomen en biedt artikel 591a Sv daarom wél grond voor toewijzing van een vergoeding aan verzoeker. De rechtbank constateert hier een situatie van ongelijkheid, immers het hangt kennelijk af van de afdoeningsbeslissing van de behandelend officier van justitie of de verdachte het traject via de rechtbank doorloopt, waar hij na oplegging van een maatregel geen vergoeding ex artikel 591a Sv kan krijgen, of het traject van een sepot en een civiele reactie, waarna hij wél een vergoeding kan krijgen.
Wat daarvan ook zij, mét de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde vergoeding, die redelijk en billijk is, voor toewijzing gereed ligt.

Beslissing.

De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 1.873,21 (zegge: duizendachthonderddrieënzeventig euro en eenentwintig eurocent), en bepaalt dat voormeld bedrag dient te worden voldaan op rekening [rekeningnummer] ten name van Stichting derdengelden Delissen Martens advocaten onder vermelding van ‘ [verzoeker] schadevergoeding’.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. H.N. Pabbruwe, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.R. Ekkart, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2017.