ECLI:NL:RBDHA:2017:5519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
C/09/516822 / FA RK 16-6402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling geboortegegevens van een vrouw met een Ranov-vergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrouw die in het bezit is van een Ranov-vergunning, verkregen in het kader van het generaal pardon in 2007. De vrouw verzocht de rechtbank om haar geboortegegevens vast te stellen op grond van artikel 1:25c van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat zij een geboorteakte nodig heeft voor naturalisatieprocedures voor haarzelf en haar kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw sinds 1999 in Nederland verblijft, maar geen geboorteakte kan overleggen, omdat haar documenten in Soedan zijn ingenomen. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft verweer gevoerd, stellende dat de vrouw niet voldoet aan de vereisten van artikel 1:25c BW, omdat zij geen Nederlandse nationaliteit of een verblijfstitel heeft die haar recht geeft op deze procedure.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de vrouw en haar kinderen belang hebben bij het verzoek, het niet binnen de rechtsvormende taak van de rechter valt om een uitzondering te maken op de wetgeving die deze mogelijkheid niet biedt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, en dat zij haar argumenten over bewijsnood en strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in een andere procedure, namelijk de naturalisatieprocedure bij de IND, kan aanvoeren. De rechtbank heeft de beslissing onderbouwd met verwijzingen naar eerdere uitspraken en heeft de vrouw niet kunnen ontvangen in haar verzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 16-6402
Zaaknummer: C/09/516822
Datum beschikking: 12 mei 2017

Vaststellen geboortegegevens

Beschikking op het op 19 augustus 2016 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. F.B. Flooren te Groningen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,
hierna te noemen: de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief van 15 september 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 15 december 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 23 januari 2017 van de ambtenaar.
Op 15 maart 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en haar advocaat alsmede de heer [naam] namens de ambtenaar.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank de voor het opmaken van de geboorteakte van de vrouw noodzakelijke gegevens zal vaststellen en wel als volgt: [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , (destijds) Soedan (sinds 2011 Zuid-Soedan), voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De ambtenaar voert verweer.

Feiten

  • De vrouw is op 24 november 1999 in Nederland aangekomen. Op 5 december 1999 heeft zij een aanvraag ingediend om als vluchteling in Nederland te worden toegelaten.
  • De vrouw staat sinds 17 augustus 2000 geregistreerd in de basisregistratie personen van de gemeente [woonplaats] . Zij is hierin opgenomen onder vermelding van een onbekende nationaliteit. Van de vrouw is geen geboorteakte ingeschreven in het Nederlandse geboorteregister.
  • De vrouw is in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die zij in 2007 heeft gekregen op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (hierna: “Ranov”, ook wel genoemd de regeling “generaal pardon”).
  • De vrouw is sinds 13 januari 2016 in het bezit van een geldig Soedanees paspoort.
  • De vrouw is alleenstaande moeder van drie minderjarige kinderen die bij haar wonen.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht toe. Het verzoek is gegrond op artikel 1:25c van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat op het verzoek Nederlands recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
De hoofdreden dat de vrouw in deze procedure om vaststelling van haar geboortegegevens op grond van artikel 1:25c BW vraagt, is dat zij een geboorteakte nodig heeft om met een goede kans op succes via de gemeente [woonplaats] een voor haar kostbaar verzoek aan de IND te kunnen doen tot naturalisatie tot Nederlander voor haarzelf en haar kinderen. De vrouw stelt dat zij in november 1999 zonder enig document van haar land van herkomst (destijds Soedan) in Nederland is aangekomen, omdat de veiligheidsdienst in [plaatsnaam] , Soedan, in april 1999 al haar documenten, waaronder haar geboorteakte, heeft ingenomen. De vrouw is van mening dat van haar niet kan worden gevergd dat zij afreist naar Soedan of naar Zuid-Soedan om een geboorteakte of een vergelijkbaar document aan te vragen. Zij ontvangt een bijstandsuitkering en zij heeft geen familie of vrienden die de verzorging van haar drie kinderen op zich zouden kunnen nemen. Daarbij is de situatie in Soedan en Zuid-Soedan ronduit gevaarlijk en heeft Nederland een negatief reisadvies voor deze landen afgekondigd. De vrouw is bovendien geen praktiserend moslim meer, hetgeen haar in Soedan de doodstraf kan opleveren. De vrouw doet dan ook een beroep op bewijsnood.
De ambtenaar is onder meer van mening dat nu de vrouw niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit of van een verblijfstitel die haar is verstrekt op grond van artikel 8 onder c of d van de Vreemdelingenwet 2000, zij niet voldoet aan de vereisten van artikel 1:25c BW en zij derhalve niet kan worden ontvangen in haar verzoek.
In reactie op dit verweer van de ambtenaar stelt de vrouw dat gekeken dient te worden naar de bedoeling van de wet en dat artikel 1:25c BW voor mensen van toepassing is die op wat voor manier dan ook een geldig verblijf hebben in Nederland. Het is volgens de vrouw in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) alsmede met de nationale grondrechten indien asielzoekers met een generaal pardon niet gelijk behandeld worden als asielzoekers die een geldig verblijf op de normale wijze hebben verkregen.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge het eerste lid van artikel 1:25c BW kan, indien ten aanzien van een buiten Nederland geboren persoon geen akte van geboorte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of kan worden overgelegd, op verzoek van het openbaar ministerie, van een belanghebbende of van de ambtenaar de rechtbank te Den Haag de voor het opmaken van een geboorteakte noodzakelijke gegevens vaststellen, indien:
die persoon Nederlander is of te eniger tijd Nederlander dan wel Nederlands onderdaan niet-Nederlander is geweest;
die persoon rechtmatig verblijft op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000;
op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een latere vermelding aan de akte van geboorte moet worden toegevoegd.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw verzoekt om artikel 1:25c lid 1, aanhef en onder b BW in haar geval naar analogie toe te passen. De vrouw is immers in het bezit van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd, die haar in 2007 is verstrekt op grond van bovengenoemde afwikkeling van de oude Vreemdelingenwet, hierna te noemen: Ranov-vergunninghouder. Deze Ranov-vergunning is een reguliere vergunning die valt onder de categorie van artikel 8 sub a van de Vreemdelingenwet 2000. Hieruit volgt dat de vrouw, gelet op het bepaalde in artikel 1:25c BW, naar de kennelijke bedoeling van de wetgever niet de Haagse familierechter kan verzoeken om de voor het opmaken van de geboorteakte noodzakelijke gegevens vast te stellen, omdat de vrouw niet een persoon betreft die aan de in artikel 1:25c lid 1 sub a of b genoemde voorwaarden voldoet.
Hoewel de rechtbank alle begrip heeft voor de belangen van de vrouw en haar kinderen bij het verzoek in deze procedure, gaat het naar haar oordeel de rechtsvormende taak van de Haagse familierechter te buiten om een bepaalde groep mensen de mogelijkheid te bieden het onderhavige verzoek te doen, daar waar de wetgever die mogelijkheid niet heeft geboden. Artikel 1:25c lid 1, aanhef en onder b BW kan derhalve niet analoog worden toegepast. Deze beslissing is conform eerdere gepubliceerde uitspraken van deze rechtbank met de ECLI-nummers 2012:BW8744, 2013:4963, 2013:9431, 2013:12781 en 2014:9440, en van het gerechtshof te Den Haag met de ECLI-nummers 2013:CA2315, 2014:1973 en 2014:1761. Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar de inhoud van die vaste rechtspraak op dit punt. Al hetgeen door de vrouw in deze procedure is aangevoerd, brengt de rechtbank nu niet tot een ander oordeel.
Voor de door verzoekster voor haarzelf en haar kinderen gewenste naturalisatie tot Nederlander staat de naturalisatieprocedure bij de IND open met een beroepsmogelijkheid bij de bestuursrechter. In die procedure behoren alle nu aangevoerde argumenten van de vrouw over haar bewijsnood te worden beoordeeld. Naar de toepassing van het begrip bewijsnood door de IND in de naturalisatiepraktijk voor de ongeveer 27.000 mensen en hun kinderen die (zoals ook de vrouw en haar kinderen) onder het generaal pardon uit 2007 vallen, doet de Nationale Ombudsman op dit moment na meerdere gegrond verklaarde klachten een algemeen onderzoek: zie daartoe de website van de Nationale Ombudsman.
De rechtbank zal tenslotte voorbijgaan aan de door de vrouw aangevoerde strijd met het EVRM en met de nationale grondrechten, reeds omdat de vrouw niet concreet heeft aangegeven wat zij waarom in strijd acht met welke artikelen van het EVRM en van de grondwet en voorts onder verwijzing naar de hiervoor vermelde vaste rechtspraak.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank de vrouw niet kunnen ontvangen in haar verzoek.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2017.