ECLI:NL:RBDHA:2017:6061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
NL17.2400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel wegens kennelijk ongegrondheid en niet-ontvankelijkheid beroep

Op 6 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verweerder. De aanvraag was eerder op 15 mei 2017 afgewezen door de verweerder, die het verzoek als kennelijk ongegrond had bestempeld. Daarnaast werd er geen verblijfsvergunning regulier verleend en ook geen uitstel van vertrek. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting die op 1 juni 2017 plaatsvond. De gemachtigde van eiser heeft in schriftelijke beroepsgronden aangegeven dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen contact meer was sinds oktober 2016.

De rechtbank concludeert uit het feit dat eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting zijn verschenen, dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 juni 2017 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eiser, ambtshalve toetsend, geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Gemachtigde van eiser heeft in zijn schriftelijke beroepsgronden, binnengekomen op 30 mei 2017, kenbaar gemaakt -voor zover hier van belang- dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij voor het laatst contact met eiser had bij de nabespreking van het voornemen van 10 oktober 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn voorts niet ter zitting verschenen.
2. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem tegen het bestreden besluit ingestelde beroep.
3. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.