ECLI:NL:RBDHA:2017:6139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
NL17.1190 en NL17.1189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jemenitische eiser en de overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft een Jemenitische eiser asiel aangevraagd in Nederland en is in beroep gegaan tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen. De eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Italië, waar hij eerder asiel heeft aangevraagd, zodanig is verslechterd dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. Hij heeft hierbij verwezen naar een rapport van Amnesty International van 3 november 2016, waarin tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem worden beschreven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Italië zo ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat de omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan Italië in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen niet zo ernstig zijn dat deze aan de overdracht van de eiser in de weg staan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de overdracht te verbieden. De uitspraak is gedaan op 13 april 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL 17.1190 (beroep) en NL 17.1189 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [persoonsnummer]
uitspraak met toepassing van de artikelen 8:54, eerste lid, en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het beroep en verzoek van

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1990, van Jemenitische nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 17 november 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 niet in behandeling genomen.
Op 15 maart 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de overdracht te verbieden totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. De rechtbank/voorzieningenrechter doet op grond van de artikelen 8:54 en 8:83 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Eiser komt uit Jemen en heeft asiel aangevraagd. De invoer van de vingerafdrukken van eiser heeft een resultaat opgeleverd in het Eurodac-systeem. Uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser op 24 augustus 2016 de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Verordening (EU) nr. 603/2013 (de Eurodacverordening) op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Op grond van artikel 22 van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) moet de aangezochte lidstaat in ieder geval binnen twee maanden nadat hij het overnameverzoek heeft ontvangen reageren en staat het zonder reactie laten verstrijken van deze termijn gelijk met aanvaarding van het verzoek. Italië heeft niet tijdig op het overnameverzoek van verweerder gereageerd. Hierdoor staat sinds 1 maart 2017 de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser vast.
3. Eiser voert aan dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de Italiaanse asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie. Ter onderbouwing verwijst hij naar het rapport van Amnesty International van 3 november 2016 (Hotspot Italy: How EU’s flagship approach leads to violations of refugee and migrant rights).
4. Verweerder ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.1
In principe kan Nederland erop vertrouwen dat als een lidstaat, in dit geval Italië, ermee heeft ingestemd om iemand op grond van de Dublinverordening over te nemen, deze lidstaat garandeert dat de internationale verplichtingen zullen worden nagekomen. Als de vreemdeling dit betwist is het aan hem om het tegendeel aannemelijk te maken. Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de situatie in Italië thans zodanig is verslechterd, dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in verschillende arresten geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Tot slot is een aantal malen overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het EHRM van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, zaaknummer 5868/13. Nadien heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2278.
5.2
Het door eiser aangehaalde rapport van Amnesty International schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië, zoals die eerder is geschetst in de hierboven genoemde uitspraken. Weliswaar bevestigt het rapport dat er sprake is van tekortkomingen, maar biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië systeemfouten bevatten die resulteren in een behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest.
5.3
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de (hogere) autoriteiten van Italië dan wel de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië eiser niet zouden kunnen of willen helpen of dat het indienen van een klacht bij voorbaat zinloos zal zijn.
5.3
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien eisers aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening toch zelf te behandelen.
5.4
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden waarom eiser niet zou kunnen worden overgedragen aan Italië. Het beroep is daarom ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de overdracht te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL 17.1190,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL 17.1189,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van D. Sevil, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: WGS
Coll.: DS

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.