ECLI:NL:RBDHA:2017:6168
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Libische vrouw en verantwoordelijkheid van Duitsland onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Libische vrouw, eiseres, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres had op 9 maart 2017 haar asielaanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat Duitsland al verantwoordelijk was, aangezien eiseres daar eerder een asielaanvraag had ingediend die op 8 juni 2015 was gedaan.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder. Tijdens de zitting op 23 mei 2017 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar bezwaren toegelicht. Ze voerde aan dat haar asielaanvraag in Duitsland op 8 augustus 2016 was afgewezen en dat ze daartegen in beroep was gegaan. Eiseres stelde dat de omstandigheden in Duitsland, waaronder gebrekkige opvang en gebrek aan juridische bijstand, haar gezondheid negatief beïnvloedden en dat ze als kwetsbare vrouw niet veilig was in de opvang.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat Duitsland haar verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat Duitsland in beginsel aan zijn verplichtingen voldoet en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat haar belangen geschaad zouden worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juni 2017.