ECLI:NL:RBDHA:2017:6181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluiten inzake arbeidsongeschiktheid en uitkeringen

In deze zaak heeft eiser verzocht om herziening van de besluiten van 3 maart 1988 en 1 september 1988, die betrekking hebben op de verlaging van zijn WAO-uitkering en de beëindiging van zijn AAW-uitkering. Eiser stelt dat hij in de periode van 1 mei 1988 tot en met 28 november 1995 volledig of meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de later gestelde diagnose autisme en de door eiser ingebrachte rapportages geen nieuw feit of veranderde omstandigheid opleveren die aanleiding geven tot herziening van het besluit van 1 september 1988. Eiser had de beroepsgrond inzake de onjuiste maatman en de discontering van de werkloosheid eerder moeten aanvoeren in het kader van een bezwaar tegen het besluit van 1 september 1988.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voorheen werkzaam was als software engineer en sinds 13 maart 1985 uitgevallen is wegens psychische klachten. Eiser ontving vanaf 14 maart 1986 een uitkering op basis van de AAW en WAO. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de eerdere besluiten in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten zijn die de herziening van de besluiten rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 juni 2017 en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/6341

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.C. van Dalen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om herziening van de besluiten van 3 maart 1988 en 1 september 1988 betreffende de verlaging van zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was voorheen werkzaam als software engineer. Per 13 maart 1985 is hij voor deze functie uitgevallen wegens psychische klachten. Eiser ontving vanaf 14 maart 1986 een uitkering ingevolge de AAW en de WAO naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100 %. Bij besluit van 3 maart 1988 heeft het Gemeenschappelijk Administratiekantoor eiser medegedeeld dat hij per 1 mei 1988 voor 15 tot 25 % voor de AAW en WAO arbeidsongeschikt wordt geacht, hetgeen het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie bij besluit van 1 september 1988heeft overgenomen. Bij dat besluit zijn de WAO-uitkering en de AAW-uitkering van eiser per 1 mei 1988 verlaagd respectievelijk beëindigd. In de periode van 1 mei 1988 tot en met 2 november 1990 ontving eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Per 29 november 1995 is eiser na een herbeoordeling 80 tot 100 % arbeidsongeschikt geacht voor de AAW/WAO. Per 25 mei 2002 is eiser voor 55 tot 65 % arbeidsongeschikt geacht voor de AAW/WAO. Op 12 maart 2016 heeft eiser een verzoek tot herziening van de besluiten van 3 maart 1988 en 1 september 1988 ingediend.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven tot een herziening van het besluit van 1 september 1988. Daarnaast is volgens verweerder niet gebleken dat het besluit van 1 september 1988 onjuist is, zodat evenmin een herziening kan plaatsvinden op grond van een herhaalde aanvraag inzake een duuraanspraak.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij betoogt dat sprake is van nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden, aangezien de verzekeringsarts in het kader van een herbeoordeling in 1995 heeft vastgesteld dat eiser noch op WO-niveau, noch op lager niveau, duurzaam arbeid kan verrichten wegens zijn beperkingen. Het sociale disfunctioneren van eiser is toen manifest geworden. Verder stelt de verzekeringsarts dat de medische toestand van eiser niet is veranderd ten opzichte van de eerdere beoordeling, zodat de beperkingen ten tijde van de beoordeling in 1988 reeds aan de orde waren. In 2002 is eiser opnieuw door een verzekeringsarts beoordeeld. Deze stelt voor het eerst de diagnose autisme waarbij bovendien zwaardere beperkingen worden aangenomen dan in 1988. Aangezien het voorgaande ten tijde van het nemen van het besluit van 1 september 1988 niet is onderkend, niet door de behandelaar van het RIAGG en evenmin door de verzekeringsarts, zijn de beperkingen destijds niet op een juiste wijze vastgesteld.
Voorts betoogt eiser dat hij in de periode van 1 mei 1988 tot 29 november 1995 recht had op een uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100 % in verband met de destijds wettelijk vastgelegde verdiscontering van de werkloosheid
.Verweerder heeft weliswaar erkend dat eiser op 31 december 1986 recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en op die dag de leeftijd van 35 jaar had bereikt, zodat het arbeidsongeschiktheidscriterium zoals dat gold vóór 1 januari 1987 van toepassing was, maar meent ten onrechte dat er sprake is van een uitzonderingssituatie op grond waarvan geen verdiscontering hoeft plaats te vinden. De Bedrijfsvereniging heeft naar het oordeel van eiser destijds een onjuist criterium toegepast door te stellen dat eiser op 1 mei 1988 in dezelfde toestand verkeerde als bij de aanvang van de verzekering. Ten slotte berust het bestreden besluit op een onzorgvuldig en onvolledig onderzoek, nu de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) slechts een algemeen oordeel geven en eiser niet in persoon hebben gezien, aldus eiser.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
Ten aanzien van het door verweerder in het verweerschrift ingenomen standpunt dat het herzieningsverzoek wegens het onredelijk lang wachten met het indienen daarvan door eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wordt overwogen dat de door verweerder aangehaalde vaste jurisprudentie uitsluitend ziet op het onredelijk lang wachten met het indienen van een herzieningsverzoek met betrekking tot een onherroepelijk geworden uitspraak. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat deze vaste jurisprudentie niet naar analogie toepassing kan vinden in het geval van een herzieningsverzoek met betrekking tot een onherroepelijk besluit.
4.2
In zijn uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overwogen dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter, aldus die uitspraak.
4.3
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de CRvB zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4
Blijkens de aanvraag strekt het verzoek van eiser ertoe dat verweerder overgaat tot een herziening van het besluit van 1 september 1988, in die zin dat eiser in de periode van 1 mei 1988 tot en met 28 november 1995 volledig dan wel meer dan 45 % arbeidsongeschikt wordt geacht. Met zijn herzieningsverzoek heeft eiser derhalve beoogd dat wordt teruggekomen op het besluit van 1 september 1988 in het kader waarvan moet worden beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden.
4.5
Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Een onderzoek van eiser door een verzekeringsarts zou in dit geval geen toegevoegde waarde hebben. De diagnose autisme wordt immers niet betwist. Beide verzekeringsartsen hebben de dossiergegevens bestudeerd. Zij zijn van oordeel dat het stellen van de diagnose autisme geen nieuw feit dan wel veranderde omstandigheid oplevert. De psychische klachten van eiser waren ten tijde van de WAO/AAW-beoordeling namelijk reeds bekend. De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsartsen op dit punt niet te volgen. De omstandigheden dat eiser in 1995 door (zelf)studie heeft ontdekt dat hij lijdt aan autisme en deze diagnose door de verzekeringsarts in 2001 wordt gesteld, vallen niet aan te merken als nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden. Immers niet de diagnose, maar de in aanmerking genomen beperkingen zijn bepalend voor de mate van arbeidsongeschiktheid. De aan het besluit van 1 september 1988 ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapportage van 13 augustus 1987 vermeldt dat eiser lijdt aan psychische problematiek. Eiser heeft een beperkte stressbestendigheid, is niet in staat tot leiding geven en heeft geen organisatorische capaciteiten. Eiser wijst op de rapportage van de verzekeringsarts van 29 november 1995 waarin deze overweegt dat de medische toestand van eiser niet is gewijzigd ten opzichte van het laatste onderzoek. In zijn aanvullende rapportage van 29 februari 1996 overweegt de verzekeringsarts vervolgens dat het sociaal disfunctioneren van eiser manifest is geworden en dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, zodat een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100 % geldt. Deze rapportages zijn naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet aan te merken als een nieuw feit dan wel veranderde omstandigheid op grond waarvan geoordeeld zou kunnen of moeten worden dat de beperkingen van eiser destijds in 1988 niet op een juiste wijze zijn vastgesteld.
4.6
Voorts heeft eiser aangevoerd dat het besluit van 1 september 1988 onjuist is, omdat daarin wordt uitgegaan van een onjuiste maatman en er ten onrechte geen verdiscontering van de werkloosheid heeft plaatsgevonden. Met verweerder is de rechtbank evenwel van oordeel dat deze beroepsgrond had kunnen en moeten worden aangevoerd in het kader van een bezwaar tegen het besluit van 1 september 1988. Ter zitting heeft eiser desgevraagd nader toegelicht dat hij destijds weloverwogen ervoor heeft gekozen om geen rechtsmiddel tegen het besluit van 1 september 1988 in te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze keuze voor rekening en risico van eiser te komen. Overigens wordt opgemerkt dat met de per 1 augustus 1993 in werking getreden Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen een derde lid aan artikel 52 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid is toegevoegd op grond waarvan eiser geen beroep kan doen op het vóór 1 januari 1987 geldende artikel 21, tweede lid, sub a, van de WAO.
4.7
Het voorgaande leidt er toe dat eiser naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om het besluit van 1 september 1988 te herzien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.D. de Jong, voorzitter, en mr. A.L. Frenkel en mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, leden, in aanwezigheid van mr. L.S.N. Geerlings, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.