ECLI:NL:RBDHA:2017:6221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; verantwoordelijkheidskwesties tussen Duitsland en Frankrijk

Op 8 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder in Duitsland een asielaanvraag ingediend, die was afgewezen, en hij betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland voor zijn huidige aanvraag. Tijdens de zitting op 23 mei 2017 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser voerde aan dat hij onder druk was gezet om een asielaanvraag in Duitsland in te dienen en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Hij stelde ook dat Duitsland kampt met capaciteitsproblemen en dat hij mishandelingen had ondervonden.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had betwist dat hij in Duitsland asiel had aangevraagd en dat deze aanvraag was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat de argumenten van eiser niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat hij onder dwang een asielaanvraag had moeten indienen en dat zijn klachten niet serieus waren genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juni 2017, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.M. Polet, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens is R. Achamlale verschenen, als tolk.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 9 februari 2017 heeft hij onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser op 16 juli 2015 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk te Algiers, Algerije, in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat geldig was van 16 juli 2015 tot 11 januari 2016. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 12 april 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek krachtens artikel 34 van de Dublinverordening van de Nederlandse verbindingsambtenaar in Duitsland is gebleken dat eiser op 20 december 2015 Duitsland is ingereisd. Ondanks de Franse visumtreffer hebben de Duitse autoriteiten Frankrijk niet gevraagd om eiser over te nemen. Op 4 augustus 2016 is de asielaanvraag van eiser in Duitsland afgewezen en is bepaald dat eiser dient terug te keren naar Algerije. Deze beslissing is op 26 augustus 2016 rechtsgeldig geworden. Gelet op de beschikbare informatie heeft verweerder de Duitse autoriteiten op 16 februari 2017 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Zij hebben hiermee ingestemd op 21 februari 2017.
3.1
Eiser heeft er bezwaren tegen dat Duitsland zijn asielverzoek zal behandelen. Hij voert aan dat onderzocht had moeten worden of niet Frankrijk of België verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten dit hebben onderzocht. Eiser stelt in Duitsland eigenlijk geen asiel te hebben aangevraagd. Hij heeft aangegeven Duitsland enkel te willen passeren, maar moest onder druk vingerafdrukken afgeven en werd verplicht een asielaanvraag te ondertekenen. Hij stelt niet in de gelegenheid te zijn gesteld om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Eiser voert aan dat verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken. Duitsland kampt met een overvraagd asielsysteem. Er zijn capaciteitsproblemen wat betreft de opvang. Daarbij stelt hij ernstige problemen te hebben ondervonden in Duitsland. Hij is slachtoffer geworden van mishandelingen, waardoor hij thans als kwetsbaar moet worden aangemerkt. Klachten die eiser heeft ingediend bij de leidinggevende van het asielzoekerscentrum zijn niet serieus genomen. Klagen bij de hogere autoriteiten heeft geen zin, omdat volgens eiser in Duitsland sprake is van xenofobie. Eiser stelt geprobeerd te hebben om bij de politie hulp te vragen, maar dat dat op niets is uitgelopen. Voorts voert eiser aan dat hij in Duitsland geen medische zorg heeft ontvangen voor zijn huidaandoening, omdat hij geacht werd dit zelf te bekostigen.
3.2
De rechtbank stelt vast dat door eiser niet wordt betwist dat hij in Duitsland asiel heeft aangevraagd en dat deze aanvraag is afgewezen. Dat Duitsland er voor heeft gekozen die asielaanvraag te behandelen en de Franse autoriteiten gelet op het door hun afgegeven visum niet te verzoeken eiser over te nemen, maakt dat Duitsland ook verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van eisers onderhavige asielaanvraag. Dat Duitsland ervoor heeft gekozen geen claimverzoek bij Frankrijk (of België) neer te leggen, is een omstandigheid die eiser in Duitsland bij de behandeling van zijn eerste asielverzoek eventueel aan de orde had moeten stellen. Dat Duitsland niet heeft toegestaan dat eiser dit land enkel wilde passeren om elders zijn asielaanvraag in te dienen, komt overeen met de doelstellingen van de Dublinverordening. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij onder dwang een asielaanvraag heeft moeten indienen en niet in de gelegenheid is gesteld zijn asielrelaas naar voren te brengen. Eiser heeft geen documenten van zijn asielprocedure in Duitsland overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat niet inhoudelijk naar zijn asielaanvraag is gekeken. Het is niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland haar internationale verplichtingen in dit kader niet zou nakomen. Ook capaciteitsproblemen wat betreft de opvang in Duitsland heeft eiser niet onderbouwd. Daarbij blijkt uit zijn verklaringen dat hij in Duitsland opvang heeft genoten. De mishandelingen die eiser stelt te hebben ondergaan, heeft hij evenmin onderbouwd en zijn verklaringen hierover zijn summier. Eiser heeft geen schriftelijke documenten overgelegd die onderbouwen dat hij klachten heeft ingediend. Voorts merkt de rechtbank op dat eiser zelf heeft verklaard bij een klacht meteen naar een andere opvang te zijn overgeplaatst, hetgeen erop wijst dat zijn klachten wel degelijk serieus werden genomen. Dat eiser gelet op zijn omstandigheden recht stelt te hebben op gratis medische zorg, dient hij bij de Duitse autoriteiten te bepleiten.
3.3
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder geen grond hoeven zien om de aanvraag van eiser onverplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.