ECLI:NL:RBDHA:2017:634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
09/818952-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling in Gouda

Op 25 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 oktober 2016 in Gouda samen met een medeverdachte een slachtoffer wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en mishandeld. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opsluiten van het slachtoffer in zijn woning, het dreigen met geweld en het toebrengen van lichamelijk letsel. Tijdens de zitting op 11 januari 2017 heeft de officier van justitie, mr. S. Polderman, gevorderd dat de rechtbank de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaart voor de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Prijn, betwistte niet alle onderdelen van de tenlastelegging, maar refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank voor de mishandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, na een ontmoeting met de verdachte en medeverdachte, in de woning werd vastgehouden en mishandeld. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij urenlang werd bedreigd en geslagen, en dat hij niet in staat was om de woning te verlaten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de feiten een ernstige inbreuk op de vrijheid en integriteit van het slachtoffer vormden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818952-16
Datum uitspraak: 25 januari 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden te Zoetermeer.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 januari 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Polderman en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T. Prijn, advocaat
te Noordwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op 1 oktober 2016 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een persoon
zich noemende) [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) verdachte en/of een of
zijn mededader(s) met dat opzet:
- die [slachtoffer] opgesloten in een woning gelegen aan de [adres]
door de deur op slot te doen en/of
- dreigend gezegd tegen die [slachtoffer] dat hij niet weg mocht
voordat de laptop terug was, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking en/of
- dreigend gezegd tegen die [slachtoffer] : "Waar is de laptop, je
gaat hier dood, je gaat over 5 minuten dood" en/of "als je dood gaat ga je
pijnlijk dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en/of
- die [slachtoffer] tegen gehouden door met zijn knie op de arm van
[slachtoffer] te leunen en/of door die [slachtoffer] bij
zijn arm vast te pakken;
2.
hij op 1 oktober 2016 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]
heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] bij de keel te pakken en/of grijpen en/of
- die [slachtoffer] (met gebalde vuist(en)) met een mes en/of een
schep en/of een riem (met gesp) en/of een stok tegen het hoofd en/of het
lichaam te slaan en/of te stompen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt erop neer dat verdachte samen met een ander [slachtoffer] opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden en dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van deze [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet alle onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde kunnen worden bewezen. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft op 1 oktober 2016 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2016 tussen 02.00 uur en 03.00 uur [verdachte] (hierna: verdachte) op het station in Gouda heeft ontmoet. Aangever is met verdachte naar diens woning gegaan, waar [medeverdachte] ook was. Ze hebben met zijn drieën alcohol gedronken en zijn daarna in de woning gaan slapen. Aangever werd wakker omdat hij voelde dat hij bij zijn keel werd gepakt. Hij zag en voelde dat [medeverdachte] bovenop hem zat en hoorde hem roepen: “Waar is de laptop”, en “Je gaat hier dood”. Verdachte en [medeverdachte] sloegen hem. [medeverdachte] hield aangever tegen door met zijn knie op de arm van aangever te leunen. Ze riepen dat aangever een dief was. Aangever dacht dat hij dood zou gaan. Elke keer dat aangever zei dat hij de laptop niet had, sloegen ze hem nog harder. Uiteindelijk heeft aangever maar gelogen dat hij de laptop gestolen had. Toen het wat rustiger werd en aangever probeerde 112 te bellen, zei [medeverdachte] “wat doe jij” en heeft hij het gesprek weggedrukt. Op een gegeven moment werd er aangebeld. Aangever hoorde de buitendeur opengaan en rende naar buiten. [medeverdachte] kwam achter hem aan. Aangever zag een jongen buiten staan en zei: “Help, help, alsjeblieft”. Verdachte duwde hem terug naar binnen en [medeverdachte] deed de deur op slot. Ongeveer een kwartier daarna werd er weer aan de deur gebeld. Dat bleek de politie te zijn. Aangever gebaarde via het raam naar een agente dat zij hem moest helpen. Hij voelde zich opgelucht toen de politie er was. Volgens aangever is hij voor een periode van drie à vier uur tegen zijn wil in de woning gehouden en was het voor hem niet mogelijk uit de woning weg te komen doordat de verdachten met zijn tweeën waren en zoveel geweld gebruikten. [2]
[getuige] heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2016 bij de woning van verdachte heeft aangebeld. Toen verdachte de deur open deed, zag [getuige] dat er vanaf links een donkergetinte jongen de hal in kwam rennen. [getuige] kon aan hem zien dat hij geslagen was. Achter deze jongen kwam een man aangelopen die de jongen mee terug de woonkamer in nam. [getuige] hoorde de jongen zeggen: “Help me, help me”. Verdachte zei dat de jongen een computer had gestolen en deed de deur weer dicht. [getuige] heeft 112 gebeld. [3]
Naar aanleiding van de melding van [getuige] zijn verbalisanten naar de woning van verdachte gegaan. Zij werden door verdachte binnengelaten. Toen zij de woning binnenliepen kwam een donkergekleurde man op hen aflopen en zei: “Bedankt, God zij dank”. Verbalisanten zagen bloedsporen op de lippen en de kleding van de man, en bulten over zijn gehele gezicht. Deze man ging vervolgens achter de verbalisanten staan. Hij zei dat hij al vier uur lang gedwongen in de woning zat. [medeverdachte] wees naar aangever en zei: “Hij is een dief en hij mag hier niet weg”. Ook verdachte zei dat aangever een dief was en de woning niet mocht verlaten. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat aangever weg wilde en niet weg mocht. [5]
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de jongen niet weg mocht van verdachte omdat hij moest zorgen dat de laptop terug zou komen en dat de deur op slot zat. [6]
Verdachte heeft verklaard dat aangever heeft gezegd dat hij weg wilde, maar dat hij heeft gezegd: “niemand gaat de deur uit voordat ik weet waar mijn laptop is”. [7]
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van aangever. Uit het voorgaande blijkt immers dat het slachtoffer de gehele tijd in aanwezigheid van verdachte en zijn medeverdachte in de woning is geweest, dat hem duidelijk werd gemaakt dat hij de woning niet mocht verlaten voordat de laptop boven water was en dat verdachte en medeverdachte zeer gewelddadig waren. Dit maakt dat voor de rechtbank buiten kijf staat dat het slachtoffer niet vrij was om de woning te verlaten. Veelzeggend is in dit verband ook dat aangever door [medeverdachte] terug de woonkamer in werd getrokken, nadat [getuige] aan de deur was gekomen en aangever naar de deur was gerend en om hulp had geroepen. Tussen verdachte en medeverdachte bestond een nauwe en bewuste samenwerking: uit genoemde bewijsmiddelen komt onmiskenbaar naar voren dat verdachte en medeverdachte gezamenlijk zijn opgetreden, zodat sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
Nu verdachte hetgeen de rechtbank onder 2 bewezen zal verklaren heeft bekend tegenover de politie en deze bekentenis heeft herhaald ter zitting en door zijn raadsman hiervoor geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt ten aanzien van feit 2 de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 januari 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 oktober 2016, blz. 011 – 016;
- een geschrift, te weten letselrapportage betreffende [slachtoffer] , blz. 027 – 029.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
hij op 1 oktober 2016 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk (een persoon zich noemende) [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet:
- die [slachtoffer] opgesloten in een woning gelegen aan de [adres] door de deur op slot te doen en
- die [slachtoffer] tegen gehouden door met zijn knie op de arm van [slachtoffer] te leunen en door die [slachtoffer] vast te pakken;
2.
hij op 1 oktober 2016 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] bij de keel te pakken en
- die [slachtoffer] (met gebalde vuist(en)) met een schep en een riem (met gesp) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het geval van een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling.
De rechtbank overweegt dat van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht sprake is wanneer het feit onder meer dan één strafbepaling kan worden begrepen én de betrokken strafbepalingen een vergelijkbare strekking hebben.
Nu de strafbaarstelling van opzettelijke vrijheidsberoving ziet op het beschermde belang van het voorkomen dat iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid wordt beroofd, terwijl de strafbaarstelling van mishandeling ziet op de bescherming van het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank overweegt dat van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht sprake is wanneer meerdere feiten uiting zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit. Nu de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling geen uiting zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat evenmin sprake is van een voortgezette handeling.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van mishandeling.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht, eventueel met oplegging van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het van de vrijheid beroven en beroofd houden van het slachtoffer [slachtoffer] . Zij hebben hem bovendien mishandeld. Nadat verdachte het slachtoffer ten onrechte had beschuldigd van diefstal, heeft hij hem urenlang in zijn woning vastgehouden, waarbij het slachtoffer meermalen is geslagen, met de dood is bedreigd en delen van zijn haar zijn afgeknipt. Het slachtoffer is ervan overtuigd geraakt dat hij zou doodgaan. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest, maar is doorgegaan met het mishandelen en vasthouden van het slachtoffer, wat pas is gestopt door interventie van derden. In feite is sprake geweest van een urenlange marteling, kennelijk met het doel het slachtoffer het beweerdelijk gestolen goed te doen teruggeven. De gepleegde feiten zijn een vorm van eigenrichting, waarbij forse inbreuk is gemaakt op de vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat is zeer ernstig. De rechtbank is daarom van oordeel dat met niets anders kan worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 3 oktober 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, RN Adviesunit 2 Zuid-West van 5 januari 2017, opgesteld door C. Langerak. De reclassering schat de kans op recidive als matig in en heeft geconcludeerd dat bijzondere voorwaarden in dit stadium niet zijn geïndiceerd. Gelet op het reclasseringsrapport ziet de rechtbank, met de officier van justitie, geen aanleiding bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank ziet verdachte, in wiens woning de feiten hebben plaatsgevonden, als de aanstichter van de bewezen verklaarde feiten, nu hij degene was die er abusievelijk van uitging dat zijn laptop door het slachtoffer was gestolen en de deur op slot heeft gedaan. Ondanks het feit dat verdachte, in tegenstelling tot zijn medeverdachte, een blanco strafblad heeft, zal de rechtbank daarom aan beide verdachten een gevangenisstraf van gelijke duur opleggen.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, met de gebruikelijke algemene voorwaarden en een proeftijd van twee jaar, dient ertoe recidive te voorkomen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 47, 57, 282, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15(
VIJFTIEN)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5(
VIJF)
MAANDEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. W.N.L. Donker, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016274135, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 001 t/m 121).
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 011 – 015.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 67 – 69.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 038 – 039.
5.Proces-verbaal van verhoor, blz. 112 – 118.
6.Proces-verbaal van verhoor, blz. 088 – 091.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting.