Op 25 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 oktober 2016 in Gouda samen met een medeverdachte een slachtoffer wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en mishandeld. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opsluiten van het slachtoffer in zijn woning, het dreigen met geweld en het toebrengen van lichamelijk letsel. Tijdens de zitting op 11 januari 2017 heeft de officier van justitie, mr. S. Polderman, gevorderd dat de rechtbank de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaart voor de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Prijn, betwistte niet alle onderdelen van de tenlastelegging, maar refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank voor de mishandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, na een ontmoeting met de verdachte en medeverdachte, in de woning werd vastgehouden en mishandeld. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij urenlang werd bedreigd en geslagen, en dat hij niet in staat was om de woning te verlaten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de feiten een ernstige inbreuk op de vrijheid en integriteit van het slachtoffer vormden.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters.