ECLI:NL:RBDHA:2017:6440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
09/818114-16, 09/852216-16 (ttz gev.) en 10.710048-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meervoudige afpersing van taxichauffeurs en bedreigingen aan medewerkers van FPC De Kijvelanden

Op 14 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie afpersingen van taxichauffeurs en meerdere bedreigingen aan medewerkers van het Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden. De verdachte heeft in een korte periode van enkele dagen, onder bedreiging van een vuurwapen, drie taxichauffeurs beroofd van geld, telefoons en autosleutels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 31 mei, 1 juni en 3 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan deze afpersingen, waarbij hij telkens de taxichauffeurs onder druk zette door hen met een pistool te bedreigen. Daarnaast heeft hij in april 2016 meerdere medewerkers van de kliniek bedreigd via telefonische berichten, waarbij hij hen dreigde met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren en 6 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de bescherming van de samenleving zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft geen tbs-maatregel opgelegd, ondanks de vordering van de officier van justitie, omdat er onvoldoende basis was om te concluderen dat dit noodzakelijk was. De verdachte heeft zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan geweldsdelicten en de rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/818114-16, 09/852216-16 (ttz gev.) en 10.710048-11 (tul)
Datum uitspraak: 14 juni 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de beide tenlasteleggingen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 mei 2017. Eerdere terechtzittingen waren steeds pro formabehandelingen, te weten op 31 maart 2017, 11 januari 2017, 20 december 2016, 19 oktober 2016 en 8 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Ceuninck van Capelle - Willems en van hetgeen door de raadsman van verdachte
mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging met parketnummer
09/818114-16ter terechtzitting van 31 mei 2017, cursief weergegeven - ten laste gelegd:
ten aanzien van dagvaarding I - 09/818114-16:
1.
dat hij op of omstreeks 31 mei 2016 te Leidschendam, gemeente
Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk
te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft
gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 125 euro en/of een
mobiele telefoon (merk Nokia type 36) en/of autosleutels (van zijn taxi), in
elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld bestond(en) uit het het plaatsen van verdachte's
elleboog in de nek van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) het plaatsen van een
pistool tegen de slaap van die [slachtoffer 1]
en/of (vervolgens) zegtdat die [slachtoffer 1] zijn
geld af moet geven;
2.
dat hij op of omstreeks 01 juni 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de
afgifte van een geldbedrag van ongeveer 600 euro en/of autosleutels (van de
taxi), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het richten van een
pistool op de slaap van die [slachtoffer 2]
en/of (vervolgens) zeggendat die
[slachtoffer 2] al zijn geld moet geven anders schiet hij hem dood;
en/of
dat hij op of omstreeks 1juni 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorhurg. met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen autosleutels (van de
taxi). in elk geval enig goed, geheel of ten delen toebehorende aan [slachtoffer 2] . in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2]
, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
het richten van een pistool op de slaap van die [slachtoffer 2] ;
3.
dat hij op of omstreeks 03 juni 2016 te Leidschendam, gemeente
Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk
te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft
gedwongen tot de afgifte van een portemonnee bevattende diverse pasjes en/of
een geldbedrag van ongeveer 100 euro en/of een mobiele telefoon en/of
autosleutels (van de taxi), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
het richten van een pistool op de slaap van die [slachtoffer 3]
en/of (vervolgens) roependat die [slachtoffer 3] zijn portemonnee en/of geld af moet geven;
ten aanzien van dagvaarding II - 09/852216-16:
dat hij meermalen, althans eenmaal (telkens) op of omstreeks 21 april 2016,
in elk geval in of omstreeks de periode van 19 april 2016 tot en met 21 april
2016 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard, en/of Alphen aan den Rijn, althans in
Nederland (telkens)
één of meer mederwerkers van Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
één of meer van die medewerker(s), te weten
- [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik wacht jou op
op de parkeerplaats en/of ik ga je kankerkop verbouwen", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking en/of
- [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik
ga jullie opwachten op de parkeerplaats" en/of "Ik ga jullie doodschieten"
en/of "Ik schiet jullie af/kop eraf op de parkeerplaats met pistolen, uzi's
en/of andere automatische (vuur)wapens" althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking en/of
- [slachtoffer 7] dreigend de woorden toegevoegd: "Je bent
een kankerlijer en ik pak jou en je kinderen", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt in dagvaarding I, onder de feiten 1, 2 en 3, kort gezegd, verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan drie afpersingen van taxichauffeurs. Voorts wordt verdachte in dagvaarding II verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan telefonische bedreigingen gericht tegen medewerkers van de forensisch psychiatrische kliniek De Kijvelanden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan die drie afpersingen van dagvaarding I.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreigingen gericht tegen de medewerkers van De Kijvelanden (dagvaarding II).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd, kort samengevat:
  • gelet op de uiterlijke kenmerken van verdachte, het alibi dat hij heeft voor 31 mei 2016 en 1 juni 2016 en het ontbreken van biologische sporen, is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het drietal geweldsfeiten van dagvaarding I;
  • omdat de bedreigingen steeds alleen zijn gehoord door degene die is gebeld en niet door anderen, wordt hier niet voldaan aan het bewijsminimum. Voorts hebben aangevers niet verklaard waaraan zij de stem van verdachte hebben herkend en zijn zij op dit gebied ook niet deskundig (dagvaarding II).
3.4
De beoordeling van de tenlasteleggingen
3.4.1.
Dagvaarding I – de afpersingen [1]
Aangifte feit 1
Op 31 mei 2016 heeft [slachtoffer 1] bij de politie verklaard dat hij eerder die nacht, omstreeks 01:30 uur, met zijn taxi, een Mercedes, aan kwam rijden op de Stationsweg in Den Haag toen hij werd aangesproken door een man die hem vroeg of hij hem naar Leidschendam kon brengen en die in zijn taxi stapte. Deze man had een fors postuur, was ongeveer 1.70 meter lang, niet ouder van 30 jaar, van Antilliaanse afkomst en had een zeer donkere huidskleur. De man droeg onder meer een baseballpet, die rood van kleur was met een wit logo. Op enig moment vroeg de man aan [slachtoffer 1] of hij vijftig euro kon wisselen. Daarop zette hij zijn taxi stil om het geld voor de man te wisselen. Op het moment dat hij zijn geld uit zijn linker binnenzak pakte, plaatste de man zijn elle-boog op de nek van aangever en drukte zijn elle-boog hard tegen zijn nek, waardoor het gezicht van aangever tegen het raam van de taxi aandrukte. Vervolgens zag en voelde hij dat de man een pistool op zijn hoofd plaatse ter hoogte van zijn rechterslaap. Het pistool was ongeveer 12 cm lang en was zwart/glimmend van kleur. De man zei tegen hem dat hij al zijn geld moest afgeven. Hierop heeft [slachtoffer 1] zijn dagomzet aan de man gegeven, dit was ongeveer € 125,- à € 150,-, alsmede zijn telefoon van het merk Nokia type 36. Ook moest hij de autosleutel van de taxi aan de man geven. Vervolgens moest hij uitstappen van de man en met hem meelopen. De man zei meermalen tegen hem dat hij moest meewerken, want anders zou hij gaan schieten. Na ongeveer 10 meter lopen vroeg de man aan hem waar zijn portemonnee was. Omdat deze nog in de taxi lag, zijn zij teruggelopen naar de taxi. Daar heeft [slachtoffer 1] zijn portemonnee gepakt en aan de man gegeven. In deze portemonnee zaten onder meer zijn rijbewijs, ziekenfondspas, een pasje voor de Palen bij Scheveningen en Centraal Station, nog wat andere papieren en een bedrag van € 115,- à € 120,-. Nadat hij de man had gesmeekt hem te laten gaan, is de man weggelopen richting de Burgemeester Kolfschotenlaan in Leidschendam. [2]
Aangifte feit 2
Op 1 juni 2016 heeft [slachtoffer 2] bij de politie verklaard dat hij eerder die nacht, omstreeks 01:01 uur, onderweg was met zijn taxi naar de taxistandplaats bij station Hollands Spoor in Den Haag, toen hij zag dat er een man naar hem zwaaide. Het was een negroïde man met een donkerbruine huidskleur, ongeveer 1.70 meter lang, een normaal postuur en een ovaal hoofd zonder haar. Hij dacht dat de man een jaar of 30 jaar oud was. De man stapte bij hem in de taxi. Aangekomen op de Burgemeester Roeringlaan te Leidschendam moest hij van de man zijn taxi stilzetten. De man vroeg hem of hij losse bankbiljetten kon wisselen voor een vast bankbiljet van vijftig euro. Hierop pakte hij zijn eigen portemonnee, waarin zo’n € 500,- zat, en zijn werkportemonnee. De man gaf hem zijn geld en toen hij het geld in zijn werkportemonnee wilde doen, zag hij dat de man een pistool in zijn rechterhand had. Direct daarop richtte de man het pistool op zijn hoofd ter hoogte van zijn rechterslaap. Het pistool was goud/zilver van kleur en ongeveer 15 cm groot. De man zei tegen [slachtoffer 2] dat hij al zijn geld moest geven, want anders zou hij hem doodschieten. [slachtoffer 2] gaf daarom direct al zijn geld uit zijn werkportemonnee aan de man, ongeveer € 100,-. Ook heeft hij € 500,- uit zijn eigen portemonnee gepakt en aan de man gegeven. Vervolgens moest hij van de man uit zijn taxi stappen. Tijdens het uitstappen haalde de man de autosleutel uit het contact van de auto. De man kwam achter hem staan en vervolgens moest hij van de man de weg oversteken. Op dat moment voelde hij dat de man het pistool in zijn rug duwde. Zij kwamen uit op de Burgemeester Caen van Necklaan te Leidschendam. Hij moest zo’n 150 meter over het voetpad lopen terwijl hij door de man onder schot werd gehouden. Hij voelde dat de man het pistool in zijn rug bleef duwen. Vervolgens zei de man dat hij ook zijn mobiel aan hem moest afgeven. Hij zei de man dat deze nog in de taxi lag waarop de man zei dat hij op het bankje daar moest blijven zitten en dat hij niet alleen was, maar dat zij met een bende waren die hem onder schot hield. Ook zei de man hem herhaaldelijk dat hij geen aangifte moest doen. Vervolgens rende de man weg richting de burgemeester Caen van Necklaan met de kruising Burgemeester Velthuijsenlaan te Leidschendam. Nadat hij ongeveer 15 seconden op het bankje was blijven zitten, is hij naar zijn taxi gerend en heeft hij 112 gebeld. [3] Later verklaarde aangever [slachtoffer 2] dat de betreffende man een strak zittend jack droeg met stiksels over het hele jack met een ruitmotief. [4]
Getuige feit 2
Naar aanleiding van een burgernetbericht, dat was verspreid over de bedreiging en beroving van een taxichauffeur, is [getuige 1] op 2 juni 2016 door de politie gehoord. Hij verklaarde dat hij woonachtig is op de Burgemeester Caen van Necklaan te Leidschendam, op de derde etage en dat hij in de nacht van 1 juni 2016 omstreeks 01:15 uur à 01:30 uur iemand hard over de galerij heeft horen lopen. Het geluid kwam vanuit de richting van de Burgemeester Kolfschotenlaan. Ook verklaarde hij dat de toegangsdeuren van de flat alleen kunnen worden geopend met een sleutel. [5]
Aangifte feit 3
Op 3 juni 2016 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan bij de politie. Hij verklaarde dat hij zich eerder die nacht, omstreeks 01:30 uur, bevond in zijn woning toen zijn telefoon ging voor een taxirit. Hij hoorde een mannenstem aan de telefoon, die hem vroeg om hem op te halen bij winkelcentrum het Kleine Loo, bij Mariahoeve. Deze man noemde geen naam en belde anoniem. Halverwege het gesprek werd de telefoonverbinding verbroken. Omstreeks 02:00 uur werd hij echter opnieuw gebeld door dezelfde man. Hij herkende de man aan zijn hese stem. De man vroeg hem naar de Spechtlaan in Leidschendam te komen en hem te brengen naar de Muzieklaan in Zoetermeer. Omdat het voor hem een interessant rit was, is hij naar de Spechtlaan in Leidschendam gereden om de man te halen. Daar aangekomen kwam er een man zijn richting op lopen. De man had een licht getinte huidskleur. Hij had het idee dat de man van Turkse komaf was. Hij schatte de man tussen de 20 en 27 jaar en 1.70 meter lang. Hij zag dat de man heel kort, gemillimeterd, haar had. Opeens moest hij halverwege de Zilvermeeuwlaan stoppen van de man. Hij vond dit vreemd, maar heeft zijn taxi toch gestopt. Toen hij gestopt was, zag hij dat de man in zijn rechterhand een klein zilverkleurig vuurwapen had. De man richtte het pistool op zijn rechterslaap en zei op agressieve wijze: “Je portemonnee, geld”. Daarop gaf [slachtoffer 3] zijn portemonnee. Vervolgens zei de man: “Mobiel”. Daarop heeft hij ook zijn mobiel gegeven aan de man. Daarna zag hij dat de man de autosleutel uit het contact probeerde te halen, maar dat lukte niet. Daarop zei de man dat de aangever het moest doen. Vervolgens moest [slachtoffer 3] de autosleutel afgeven aan de man en de auto uit stappen. Hij moest meelopen in de richting van de Heuvelweg. De man zei hem dat hij hard moest lopen, omdat er anders mannen met nog grotere wapens zouden komen. Vervolgens moest hij gaan zitten, waarna de man wegrende in de richting van de Burgemeester Banninghof te Leidschendam. Vervolgens is hij op zoek gegaan naar een huis waar licht brandde en heeft hij de politie gebeld. De man heeft zijn zwarte portemonnee meegenomen met daarin zijn rijbewijs, ING bankpasje, ANWB creditcard, tankbonnetjes, het kentekenbewijs van zijn auto, een Kia Sportage, € 100,- aan contact geld, zijn zwarte IPhone 5S en de autosleutel van de Kia Sportage. [6] Volgens aangever [slachtoffer 3] is de man uiteindelijk weggerend in de richting van de Burgemeester Caen van Necklaan te Leidschendam. [7]
Getuige feit 3
Op 3 juni 2016 heeft de politie [getuige 2] , woonachtig op de Burgemeester Caen van Necklaan, gehoord. Zij verklaarde dat zij die nacht, omstreeks 02:30 uur, plotseling iemand hard hoorde rennen op de trap en dat zij de portiekdeur, waar zij direct naast woont, dicht heeft horen knallen en dat kort daarop de politie was gekomen. [8]
Bevindingen verbalisanten
Op 3 juni 2016 omstreeks 02:19 uur werd de noodhulpeenheid naar de [adres 2] gestuurd. Aldaar zou zich een taxichauffeur bevinden die zojuist was overvallen. Van een ander district kreeg de noodhulpeenheid de informatie dat er op de [adres 3] te Leidschendam, in de directe omgeving van de overvallen, een persoon zou verblijven welke in het daderbeeld zou passen. Daarop is de politie naar laatstgenoemd adres gegaan, waar de verbalisanten op dat moment licht zagen branden. Zij zagen binnen een donker getinte man die kaal was dan wel gemillimeterd haar had, tussen de 20 en 30 jaar oud was en stevig was gebouwd. Vervolgens hebben de verbalisanten de voordeur van de woning continue in het zicht gehouden, totdat zij om 05:10 uur werden afgelost door collega’s. [9]
De politie heeft verdachte daarna om 08:05 uur aangehouden op dit adres, waar de vriendin van verdachte, genaamd [betrokkene 1] , woonachtig is. Aldaar werd verdachte aangetroffen in het bovenste gedeelte van een kledingkast in de slaapkamer. [10]
Met toestemming van [betrokkene 1] heeft de politie die ochtend omstreeks 08:40 uur in haar auto gekeken. Daar trof de politie een autosleutel aan van het merk Mercedes waarover [betrokkene 1] verklaarde dat deze autosleutel niet van haar was. Zij vertelde dat er in haar woning een reservesleutel van haar auto ligt. [11] Omdat bij aangever [slachtoffer 2] op 1 juni 2016 onder meer een autosleutel van zijn Mercedes was weggenomen, heeft de politie de aangetroffen autosleutel aan [slachtoffer 2] getoond. [slachtoffer 2] herkende die als zijn autosleutel. Na onderzoek bleek de betreffende autosleutel inderdaad te horen bij de Mercedes van aangever [slachtoffer 2] . [12]
Vervolgens heeft de politie diezelfde dag om 09:17 uur de woning van [betrokkene 1] doorzocht. Bij deze doorzoeking zijn onder meer een roodkleurige pet, een roodkleurige leren jas met ruitjes motief, verschillende portemonnees en een vuurwapen in beslag genomen. [13] De politie heeft vervolgens onderzoek verricht naar de in beslag genomen portemonnees. De politie heeft op 4 juni 2016 contact opgenomen met aangever [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft een van de portemonnees herkend als de zijne. [14]
Vervolgens heeft de politie ook contact opgenomen met aangever [slachtoffer 3] , die eveneens verklaarde dat hij zijn portemonnee herkende. [15]
Tijdens het buurtonderzoek op 3 juni 2016 werd de politie aangesproken door mevrouw [betrokkene 2] , de moeder van [betrokkene 1] . Zij verklaarde dat zij in haar woning aan de [adres 3] te Leidschendam een chipszak had gevonden, waarin zich een aantal pasjes bevond die voor een groot deel in kleine stukjes waren gebroken. Nadat [betrokkene 2] de betreffende pasjes aan de politie overhandigde, zag de politie dat er zich tussen de pasjes mogelijk een rijbewijs en een ING bankpas bevonden. Op één van de pasjes was de naam [slachtoffer 3] zichtbaar. [16]
Omdat aangever [slachtoffer 3] eerder bij de politie had verklaard dat hij in de nacht van 3 juni 2016 twee keer was gebeld voor de taxirit, heeft de politie de telefoongegevens van de gesprekken die zijn gevoerd door verdachte op 3 juni 2016 tussen 00:58:56 uur en 02:06:51 uur onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat verdachte gebruik maakte van een telefoon met een Imei-nummer, waarin een SIM-kaart had gezeten die voorzien was van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit het onderzoek naar dit telefoonnummer is naar voren gekomen dat er die nacht meerdere keren telefonisch contact is geweest met telefoonnummers in gebruik bij taxicentrales. [17]
Verklaringen medeverdachte bij de politie en getuige ter terechtzitting
Bij de politie heeft [betrokkene 1] op 4 juni 2016, als verdachte gehoord, verklaard dat zij niets weet van de aangetroffen goederen en dat het aangetroffen vuurwapen niet van haar of van haar moeder is. Verder verklaarde zij dat verdachte die woensdag (de rechtbank concludeert dat het dan om 1 juni 2016 gaat) bij haar thuis is geweest en dat zij hem met haar auto heeft weggebracht. [18]
[getuige 3] , een oom van verdachte, heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte vanaf 12 mei 2016 bij hem heeft verbleven, maar dat verdachte ook wel eens bij zijn vriendin verbleef, zo ook op 1 juni 2016. Dit weet de getuige nog, omdat [betrokkene 1] hem die avond had gebeld om hem te vertellen dat verdachte naar haar kwam. [19]
3.4.1.1. De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat verdachte in de vroege ochtend van 3 juli 2016, enkele uren nadat de laatste afpersing had plaatsgevonden, is aangehouden in woning van zijn vriendin [betrokkene 1] aan de [adres 3] . De voordeur van deze woning was kort na de laatste afpersing tot aan het moment van de aanhouding van verdachte door de politie in het zicht gehouden. Voor de aanhouding heeft de politie alleen [betrokkene 1] de woning zien verlaten.
Allereerst is gebleken dat juist daar in die betreffende buurt de drie afpersingen kort na elkaar hebben plaatsgevonden. De aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben ieder voor zich verklaard dat zij hebben gezien dat de dader na zijn daad richting de Burgemeester Caen van Necklaan is weggerend. Daar komt bij dat twee buurtbewoners hebben verklaard dat zij in de nachten van 1 juni 2016 en 3 juni 2016 iemand hebben horen rennen in de flat, kort na de tijdstippen waarop de afpersingen die twee nachten hadden plaatsgevonden.
Uit de verklaringen van [betrokkene 1] is verder gebleken dat verdachte in ieder geval ook op 1 juni 2016 en op 3 juni 2016 in de woning van [betrokkene 1] is geweest en dat hij op 1 juni 2016 bij [betrokkene 1] in de auto heeft gezeten. Waar de verdediging heeft getracht om verdachte een alibi te verschaffen voor de momenten dat de afpersingen hebben plaatsgevonden, is de verdediging daarin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Naast [betrokkene 1] 's verklaringen dat verdachte op de hierboven genoemde data op bepaalde tijdstippen bij haar was, heeft de getuige ter zitting met zijn verklaring dat zijn volwassen neef weliswaar bij hem verbleef in die periode, maar dat hij ook naar zijn vriendin ging, geen sluitend alibi kunnen geven voor de nachtelijke uren, waarin de afpersingen plaatsvonden.
Nog meer belastend is het feit dat bij de doorzoeking in de woning en de auto van [betrokkene 1] door de politie verschillende goederen zijn gevonden, die door de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn herkend als hun goederen, weggenomen bij de afpersingen.
Daarbij komt bovendien dat de politie in de woning van [betrokkene 1] een vuurwapen, een rood baseball petje en een roodkleurige leren jas, doorgestikt en met ruitjes motief, heeft aangetroffen. Dit zijn kledingstukken die in de beschrijvingen van de aangevers voorkomen.
Uit het onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte is voorts naar voren gekomen dat verdachte in de nacht van 3 juni 2016 verschillende taxichauffeurs heeft gebeld.
De verdediging heeft onderstreept dat de gegeven signalementen door de aangevers niet passend zijn bij verdachte en dat reeds daarom niet kan worden bewezen dat verdachte de dader is van de afpersingen. Ook de rechtbank ziet dat in de beschrijvingen van de dader verschillen bestaan over de huidskleur (van zeer donker tot licht getint) en de mogelijke herkomst van de dader (van negroïde tot "mogelijk van Turkse afkomst"), maar dat die verschillen zich goed laten verklaren door enerzijds de beladen waarneming van een slachtoffer van geweld en anderzijds door mogelijk verschillende belichting in nachtelijke uren waaronder de aangevers de dader hebben gezien. Tot slot heeft de verdediging erop gewezen dat geen van de aangevers rept over een gouden tand bij de dader. De rechtbank overweegt in dat verband dat het feit dat de aangevers in de hectische en bedreigende situatie een gouden tand niet hebben opgemerkt, geenszins de conclusie rechtvaardigt dat de dader dan ook geen gouden tand zou hebben. Op de meest genoemde punten: leeftijd, lengte, niet blank, postuur en kleding past verdachte wel binnen het door aangevers gegeven signalement van de dader.
Tenslotte neemt de rechtbank ten bezware van verdachte in aanmerking dat verdachte geen enkele verklaring heeft willen geven, terwijl dat gezien alle belastende feiten en omstandigheden in deze zaak toch wel van verdachte mag worden verlangd.
Concluderend, de rechtbank heeft geen twijfel bij de vaststelling dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is die zich schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van de drie taxichauffeurs.
Daarbij stelt de rechtbank ook vast dat het door verdachte wegnemen van de autosleutel met betrekking tot feit 2 cumulatief moet worden gekwalificeerd als een diefstal met geweld.
3.4.2
Dagvaarding II – de bedreigingen [20]
Aangifte
Op 28 april 2016 is namens medewerkers van de TBS kliniek De Kijvelanden aangifte gedaan van bedreigingen. Uit deze aangifte blijkt dat in de periode 19 april 2016 tot 21 april 2016 meerdere medewerkers van De Kijvelanden telefonisch zijn bedreigd. Veel van deze medewerkers hebben gemeend de stem van verdachte te herkennen. Als er gebeld werd, dan was er meestal geen telefoonnummer zichtbaar, maar één keer was dit wel het geval. Er werd toen gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer] , onder welk nummer verdachte bij
de reclassering bekend was.
Een viertal medewerkers is als getuige gehoord
Eén van de telefonisch bedreigde medewerkers is [slachtoffer 4] Zij werd op 21 april 2016 door de beller bij naam genoemd en er werd tegen haar gezegd dat hij haar zou opwachten op de parkeerplaats en dat hij haar kankerkop zou verbouwen. [21] Zij heeft verdachte herkend aan zijn stem. [22]
Ook [slachtoffer 5] is op 21 april 2016 gebeld en is toen meermalen gedreigd en uitgescholden. De beller heeft onder meer tegen hem gezegd dat hij hem en [slachtoffer 6] zou opwachten op de parkeerplaats en hen zou gaan afschieten met pistolen, Uzi’s en andere automatische wapens. [23] [slachtoffer 5] heeft eerder verdachte behandeld op zijn afdeling en heeft verdachte herkend aan zijn stem. [24]
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij op 21 april 2016 ook diverse keren is gebeld door verdachte, waarbij onder meer is gezegd: “Ik ga jullie opwachten op de parkeerplaats” en “Ik ga jullie doodschieten met een uzi”. [25]
Daarnaast is ook [slachtoffer 7] op 21 april 2016 gebeld en bedreigd met de woorden: “Je bent een kankerlijer en ik pak jou en je kinderen”. [26] Ook [slachtoffer 7] heeft verdachte aan zijn stem herkend. [27]
Bevindingen verbalisanten
Na onderzoek bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer] , waarmee in ieder geval éénmaal naar De Kijvelanden is gebeld en bedreigingen zijn geuit, bekend was bij de reclassering Den Haag als het telefoonnummer van verdachte.
Gelet hierop zijn de historische gegevens van telefoonnummer [telefoonnummer] opgevraagd in de periode 19 april 2016 tot 21 april 2016. Uit dit onderzoek is gebleken dat er in deze periode in totaal 157 keer telefonisch contact is geweest tussen dat telefoonnummer en De Kijvelanden. [28] Uit de telefoongegevens is verder gebleken dat in het merendeel van deze gevallen is gebeld vanaf de zendmast Spechtlaan te Leidschendam. [29]
3.4.2.1 De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat er op 21 april 2016 meermalen is gebeld naar medewerkers van De Kijvelanden, waarbij aan ieder van hen vergelijkbare bedreigende teksten zijn geuit. De link naar verdachte wordt gelegd door het objectieve gegeven dat bij één van deze telefoongesprekken het betreffende telefoonnummer van de beller zichtbaar was. Dit betrof het telefoonnummer [telefoonnummer] , welk telefoonnummer bij de reclassering bekend was als het telefoonnummer van verdachte.
Uit het daarop volgend onderzoek naar de historische gegevens van dit telefoonnummer is vervolgens gebleken dat van de 157 oproepen, tussen 19 en 21 april 2016, in de meeste gevallen de zendmast aan de Spechtlaan te Leidschendam is aangestraald, wat een zendmast is in de nabijheid van de woning van [betrokkene 1] , de vriendin van verdachte.
Daarbij komt dat de vier bedreigde medewerkers verdachte aan de telefoon hebben herkend aan zijn stem. Eén van de medewerkers heeft hierover verklaard dat hij verdachte aan zijn stem heeft herkend, omdat hij hem eerder heeft behandeld. Het is de rechtbank bekend uit de over verdachte opgemaakte rapportages dat hij een jaar voordien patiënt is geweest van deze kliniek. Daarnaast is één van de medewerkers tijdens het telefoongesprek door de beller bij naam genoemd, waaruit blijkt dat de beller deze medewerker kennelijk zelf kent. Dat de medewerkers een voormalige patiënt kunnen herkennen aan zijn stem, komt de rechtbank op zichzelf aannemelijk voor en deze meervoudige stemherkenning kan, aangezien dit niet het enige bewijsmiddel is waarop de bewezenverklaring rust, bijdragen aan het bewijs in deze zaak, ook al zijn de medewerkers niet geschoold in stemherkenning, zoals door de verdediging op zich terecht is aangevoerd.
De verdediging heeft nog het argument gevoerd dat het bewijsminimum niet is gehaald, omdat iedere medewerker slechts voor zichzelf heeft verklaard dat hij/zij is bedreigd. De rechtbank oordeelt, dat – gezien de opmerkelijke veelheid aan telefoontjes, de vrijwel gelijktijdigheid van de gestelde bedreigingen, de inhoud daarvan en de kring van medewerkers van De Kijvelanden als kennelijke doelgroep – elke afzonderlijke bedreiging door de andere bedreigingen wordt ondersteund en daardoor meer aannemelijk wordt gemaakt. Tezamen vormen de aangiften van de medewerkers voldoende bewijs dat de inhoud van de individuele telefooncontacten steeds bedreigend van aard waren.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen in onderling verband bezien acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is die in die paar dagen veelvuldig naar medewerkers van De Kijvelanden heeft gebeld en hen hierbij heeft bedreigd. De bedreigingen waren van dien aard en hebben onder zodanige omstandigheden plaatsgevonden, dat deze een daadwerkelijke vrees konden opwekken bij de aangevers dat zij bij een confrontatie met verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen dan wel dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 21 april 2016 – de aangevers spreken concreet alleen over bedreigingen op deze datum en niet over de gehele periode – schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen met zware mishandeling en met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , allen medewerkers van De Kijvelanden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen:
ten aanzien van dagvaarding I - 09/818114-16:
1.
dat hij op 31 mei 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 125 euro en een mobiele telefoon (merk Nokia type 36) en autosleutels (van zijn taxi), toebehorende aan die [slachtoffer 1] , welk geweld en welke
bedreiging met geweld bestonden uit het plaatsen van verdachte's elleboog in de nek van die [slachtoffer 1] en (vervolgens) het plaatsen van een pistool tegen de slaap van die [slachtoffer 1] en (vervolgens)
zeggendat die [slachtoffer 1] zijn geld af moet geven;
2.
dat hij op 01 juni 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 600 euro, toebehorende aan die [slachtoffer 2] , welke bedreiging met geweld bestond uit het richten van een pistool op de slaap van die [slachtoffer 2] en (vervolgens) zeggen dat die [slachtoffer 2] al zijn geld moet geven anders schiet hij hem dood;
en
hij op 1 juni 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen autosleutels (van de taxi), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld bestond uit het richten van een pistool op de slaap van die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 03 juni 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee bevattende diverse pasjes en een geldbedrag van ongeveer 100 euro en een mobiele telefoon en autosleutels (van de taxi), toebehorende aan die [slachtoffer 3] , welke bedreiging met geweld bestond uit het richten van een pistool op de slaap van die [slachtoffer 3] en (vervolgens) roepen dat
die [slachtoffer 3] zijn portemonnee en geld af moet geven;
ten aanzien van dagvaarding II - 09/852216-16:
dat hij meermalen op 21 april 2016 te Poortugaal, althans in Nederland medewerkers van Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk die medewerkers, te weten
- [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik wacht jou op op de parkeerplaats en ik ga je kankerkop verbouwen" en
- [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga jullie opwachten op de parkeerplaats" en "Ik ga jullie doodschieten" en "Ik schiet jullie af/kop eraf op de parkeerplaats met pistolen, uzi's en/of andere automatische (vuur)wapens" en
- [slachtoffer 7] dreigend de woorden toegevoegd: "Je bent een kankerlijer en ik pak jou en je kinderen".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
dagvaarding I
ten aanzien van feit 1, feit 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde en feit 3:
afpersing, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
d
agvaarding II
bedreiging met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk
zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en tot oplegging van de ongelimiteerde maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna tbs-maatregel) met dwangverpleging. Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte bij een bewezenverklaring van (één van de) feiten geen tbs-maatregel op te leggen, maar een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorbracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich tot drie keer toe schuldig gemaakt aan afpersing van een taxichauffeur door een vuurwapen op hen te richten en hen te dwingen tot afgifte van geld en andere bezittingen. Daarbij heeft verdachte zich ook door dreiging met geweld een keer de autosleutel van een van de taxi's toegeëigend.
Verdachte heeft zich in een periode van enkele dagen ten overstaan van drie verschillende taxichauffeurs voorgedaan als klant om hen op die manier te kunnen beroven. Verdachte stapte – steeds midden in de nacht – in de betreffende taxi, liet de taxichauffeur ergens heenrijden, vroeg vervolgens om geld te wisselen, haalde dan plotseling een vuurwapen tevoorschijn en richtte dat op de taxichauffeur. Daarna dwong verdachte de taxichauffeur tot afgifte van zijn portemonnee met zijn geld en andere inhoud, de autosleutel van de taxi en zijn telefoon, waarna hij de taxichauffeur ook nog uit zijn taxi liet stappen en onder bedreiging met dat wapen een stuk van de taxi vandaan liet lopen. Twee keer deed verdachte het voorkomen of hij onderdeel was van een grotere bende, die de taxichauffeur ook in de gaten hield. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen het eigendomsrecht van aangevers aangetast, maar hen ontdaan van alles wat ze voor hun werk nodig hadden. Ook heeft hij hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in de medemens ernstig aangetast. Als dienstverleners en temeer nog als dienstverleners die ook in de nachtelijke uren werkzaam zijn, vormen taxichauffeurs een kwetsbare groep. Juist zij moeten kunnen vertrouwen op de goede bedoelingen van hen die zich bij hen als klant aanmelden. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort berovingen meestal nog lange tijd gevoelens van angst houden en daarvan veel hinder ondervinden in hun dagelijks leven, te meer in hun werk. Dit blijkt ook duidelijk uit de slachtofferverklaring van elk van de aangevers. Zo hebben zij verklaard extra alert en angstig te zijn en hun werk niet meer als van ouds te kunnen uitoefenen. Verdachte heeft voor dit alles geen oog gehad. Het ging hem slechts om zijn eigen financiële belang.
Niet lang voor deze berovingen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige en grove bedreigingen richting medewerkers van De Kijvelanden. Zo heeft hij gedreigd dat hij hen zou opwachten, hen zou doodschieten en bij één medewerker heeft verdachte zelfs de kinderen van deze medewerker bij de bedreigingen betrokken. Gebleken is dat verdachte eerder is behandeld in De Kijvelanden en aldus bekend was bij de medewerkers daar.
Eén van de medewerkers heeft hierover verklaard hij zich langere tijd ernstig bedreigd heeft gevoeld, juist omdat hij verdachte kende, wist dat verdachte vrij was en kon gaan en staan waar hij wilde en hij ook wist dat verdachte in staat is om de bedreigingen uit te voeren en daar ook de gelegenheid toe heeft. Dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreigingen gericht op diegenen, die hem eerder als zorgverleners hebben geholpen, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten), die bij feiten als onderhavige uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van twee tot drie jaren per afpersing. Volgens de LOVS-oriëntatiepunten kunnen strafverzwarende factoren onder meer zijn recidive en het gebruik van een wapen. Verdachte heeft zich hiernaast echter ook nog schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van omstandigheden die tot strafvermindering of strafverzwaring ten opzichte van deze uitgangspunten aanleiding geven wordt het navolgende overwogen.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank nog rekening met het volgende. Verdachte is blijkens zijn strafblad van 5 juni 2016 de afgelopen vijf jaren meermalen veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsmisdrijven. In het bijzonder is verdachte op 14 juli 2011 door de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam veroordeeld voor een afpersing. Hoewel die veroordeling langer dan vijf jaren geleden is uitgesproken, blijkt daaruit wel dat verdachte van eerdere veroordelingen kennelijk weinig heeft geleerd. In hoge mate strafverzwarend in deze zaak is dat verdachte bij elke afpersing gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de pro Justitia-rapportage van 11 mei 2017, opgemaakt door D.I. Kuijpers, psychiater en F.M. van Dorp, GZ-psycholoog. Hieruit is gebleken dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. De deskundigen, aan wie ook de oudere rapportages over verdachte zijn voorgelegd, komen in hun rapporten tot de conclusie dat zij door gebrek aan eigen onderzoek niet hebben kunnen onderbouwen, noch hebben kunnen uitsluiten dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Ook de rechtbank heeft kennisgenomen van eerder opgestelde rapporten betreffende verdachte, welke rapporten dateren van de periode 2007 tot en met 2015.
Uit deze rapporten is gebleken dat deskundigen in 2011 en 2009 hebben geconcludeerd dat verdachte zou lijden aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij een waaier aan diagnoses de revue heeft gepasseerd en waarbij ook eerder gestelde diagnoses later weer zijn herzien.
Met deze informatie, die behalve niet eenduidig en mogelijk ook achterhaald is, want opgesteld toen verdachte 15 en 17 jaar oud was én met de constatering dat de voor deze zaak geraadpleegde deskundigen zich niet hebben kunnen uitlaten over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, heeft de rechtbank onvoldoende basis om te kunnen concluderen dat de oplegging van een tbs-maatregel, zoals door de officier van justitie gevorderd, noodzakelijk en passend is.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en wel van een langere duur dan door de officier van justitie geëist. Het belang van de bescherming van de maatschappij laat de rechtbank hierbij zwaar wegen.
Alles overwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7,5 jaren passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 12.376,-, bestaande uit een bedrag van € 1.126,- aan materiële schade en een bedrag van € 11.250,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2]
heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 13.763,61, bestaande uit een bedrag van € 10.263,61 aan materiële schade en een bedrag van € 3.500,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 3]
heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 3 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.327,65, bestaande uit een bedrag van
€ 512,65 aan materiële schade en een bedrag van € 1815,- aan immateriële schade. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij verzocht om de immateriële schade te verhogen tot een bedrag van € 3.000,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.376,- aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.376,- ,subsidiair 61 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
Daarnaast heeft de officier van justitie de wettelijke rente gevorderd.
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 877,86 aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.877,86, subsidiair 48 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
Daarnaast heeft de officier van justitie de wettelijke rente gevorderd.
[slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 698,75 aan materiële schade en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.698,75, subsidiair 46 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] .
Daarnaast heeft de officier van justitie de wettelijke rente gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen bij gebrek aan een onderbouwing en omdat de benadeelde partij niet ter terechtzitting aanwezig was om vragen van de raadsman te kunnen beantwoorden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
[slachtoffer 2]
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade af te wijzen bij gebrek aan een onderbouwing. Zo is de causaliteit niet vastgesteld en is de vordering niet onderbouwd door een psycholoog of psychiater. Met betrekking tot de inkomstenderving is de vordering niet voldoende onderbouwd. Subsidiair en met betrekking tot het overige heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
[slachtoffer 3]
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat de vordering te algemeen is, niet onderbouwd is door een psycholoog of psychiater en omdat de causaliteit niet is vastgesteld.
De raadsman heeft ten aanzien van alle drie de vorderingen aangegeven dat hij zich verzet tegen het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, aangezien oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bij een bewezenverklaring van de feiten putatief van aard zal zijn. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de wettelijke rente niet moet worden toegewezen, omdat de benadeelde partijen hier zelf niet om verzocht hebben.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, groot
€ 1.126,-, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 1.000,- toewijzen, aangezien vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.126,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, omdat vast is komen te staan dat de schade met ingang van 31 mei 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.126,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de inkomstenderving, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overige materiële schade, groot
€ 877,86 is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 1.000,- toewijzen, aangezien vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade voor het overige afwijzen.
Met betrekking tot de gevorderde kosten rechtsbijstand zal de rechtbank deze begroten en daarvoor aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. De rechtbank begroot de kosten van rechtsbijstand gelet op de aard van de vordering op 1 punt, groot € 384,-.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.225,86.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, omdat vast is komen te staan dat de schade met ingang van 1 juni 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.225,86, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 3]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, groot
€ 698,75, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 1.000,- toewijzen, aangezien vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.698,75.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, omdat vast is komen te staan dat de schade met ingang van 3 juni 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.698,75, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] .

8.De in beslag genomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 14 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag niet uitgelaten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Omdat het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 14 genummerde voorwerpen.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam d.d. 14 juli 2011 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging niet uitgelaten.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht weliswaar termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 12 juli 2016 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam d.d. 14 juli 2011, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten, maar de rechtbank zal de vordering van de officier van justitie afwijzen, omdat verdachte thans veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf is dan ook niet meer opportuun.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36c, 57, 285, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/818114-16 onder 1, 2 eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, feit 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde en feit 3:
afpersing, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II met parketnummer 09/852216-16 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
bedreiging met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) jaar en 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 1]een bedrag van € 2.126,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.126,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 31 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 2]een bedrag van € 2.225,86, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij met betrekking tot de inkomstenderving niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.225,86 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 3]een bedrag van € 1.698,75, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.698,75 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de
beslaglijstonder 1 tot en met 14 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Portemonnee Kl:Zwart
2. 1.00 STK Visitekaartjes
ABC JUWELIER
3. 1.00 STK Masker Kl:Zwart
4. 2.00 STK Handschoen Kl:zwart
5. 1.00 STK Tas Kl:Zwart
EMPIRE heren
6. 1.00 STK Muts Kl:Zwart
bivak
7. 1.00 STK jas
COOLCAT
8. 1.00 STK Bankpas
RABO
[rekeningnummer]
9. 1.00 STK Telefoontoestel Kl:Zwart
BLACKBERRY
10. 1.00 STK Telefoontoestel Kl:Zwart
ALCATEL one touch
11. 1.00 STK Jas Kl:Rood
12. 1.00 STK Broek Kl:Zwart
13. 1.00 STK Broek Kl:Zwart
ANGELO LITRICO
14. 1.00 STK Pet Kl:Zwart
NYC
wijst af de
vordering tot tenuitvoerleggingvan de officier van justitie met parketnummer 10.710048-11 d.d. 12 juli 2016.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mr. Chr. A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal DH4R016034 onderzoek naam “Silicium met het nummer PL1500-2016 151378, PL1500-2016 152525 en PL1500-2016 154629, van de politie eenheid Den Haag, opsporing Zoetermeer, (doorgenummerd blz. 1 t/m 184) en het
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 77 en 78.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 96 en 97.
4.Proces-verbaal aanvullend gesprek aangevers, p. 101.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 103.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , p. 114 en 115.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 131.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 121 en 122.
10.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , p. 22 en 23.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 137.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 139.
13.Proces-verbaal doorzoeking, p. 142 en 143.
14.Proces-verbaal van bevindingen portemonnee, p. 154.
15.Proces-verbaal herkenning portemonnee, p. 155.
16.Proces-verbaal, p. 124.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] , p. 64.
19.Verklaring afgelegd ter terechtzitting van 31 mei 2017.
20.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal PL1700-2016139390, van de politie Rotterdam, district Rijnmond Zuid-West, basisteam Oude Maas (ongenummerd).
21.Proces-verbaal van aangifte [betrokkene 3] d.d. 28 april 2016, PL1500-1700-2016139390-1.
22.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] , PL1500-1700-2016139390-20.
23.Proces-verbaal van aangifte [betrokkene 3] d.d. 28 april 2016, PL1500-1700-2016139390-1.
24.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5] , PL1500-1700-2016139390-19.
25.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 6] , PL1500-1700-2016139390-9.
26.Aangifte-formulier, p. 7.
27.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2016, PL1500-1700-2016139390-18.
28.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2016, PL1500-1700-2016139390-6.
29.Een geschrift, te weten de telefoongegevens.