ECLI:NL:RBDHA:2017:6478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen studiefinancieringsschulden en de rol van de moeder in de aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een beslissing van DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) met betrekking tot studiefinanciering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 29 juli 2016, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank moest beoordelen of deze termijnoverschrijding aan eiser kon worden toegerekend. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de aanvragen voor studiefinanciering en de daaruit voortvloeiende schulden, en dat zijn moeder, zonder zijn medeweten, de aanvragen had gedaan en de post had onderschept.

De rechtbank oordeelde dat eiser aannemelijk had gemaakt dat hij niet betrokken was bij de aanvraag en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Eiser had in juni 2016 bezwaar gemaakt, nadat hij in mei 2016 op de hoogte was geraakt van de schuld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de verweerder op om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk op het geschil in te gaan. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige communicatie en de rol van ouders in het proces van studiefinanciering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/7131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde G. Wuite)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de hierna onder 19 te noemen brief en het onder 20 te noemen emailbericht bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 29 juli 2016 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend op 25 oktober 2016, 11 april 2017, 24 april 2017 en op 3 mei 2017. Van deze brieven zijn afschriften aan verweerder toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , en [persoon 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.F. Hofstee.
De onderhavige zaak is tegelijkertijd ter zitting behandeld met de zaak SGR 16/7129 ten name van [persoon 1] , broer van eiser. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd, wordt geacht in de andere zaak te zijn aangevoerd.

Overwegingen

Feiten
1. Bij aanvraag van 6 augustus 2004 is ten name van eiser studiefinanciering aangevraagd.
2. Bij bericht van 13 augustus 2004 is aan eiser per oktober 2004 een prestatiebeurs toegekend, alsmede een lening. De studiefinanciering had betrekking op de inschrijving van een studie aan de Hogeschool Enschede te Enschede.
3. Per 1 september 2005 heeft de studiefinanciering betrekking op de aanmelding aan de Universiteit Twente te Enschede. Deze inschrijving is nadien per die datum gewijzigd in een inschrijving voor het tweede jaar aan de Saxion Hogeschool te Enschede.
4. Bij bericht van 28 oktober 2005 is aan eiser meegedeeld dat per 28 oktober 2005 de schuld wegens de lening inclusief de rente € 6.221,98 bedraagt.
5. Verweerder heeft bij brief van 11 oktober 2005 aan eiser meegedeeld dat eiser op een door hem aan te kruisen postkantoor zijn ov-studentenkaart kan afhalen. Deze brief is geretourneerd aan verweerder, waarbij het postkantoor in Hengelo is aangekruist.
6 Met dagtekening 11 augustus 2006 is naar aanleiding van een formulier ‘Wijziging student beroepsonderwijs en hoger onderwijs’ aangegeven dat er per 1 september 2006 een wijziging zal plaatsvinden en wel dat er een nieuwe opleiding Bedrijfswetenschappen wordt gestart aan de Universiteit Twente te Enschede.
7. Bij bericht van 7 november 2008 is aan eiser meegedeeld dat eiser vanaf 1 januari 2009 alleen recht heeft op een lening omdat aan hem het maximaal aantal maanden basisbeurs en/of aanvullende beurs is toegekend. Tevens is hem meegedeeld dat de schuld wegen de lening per 10 oktober 2008 € 22.676,65 bedraagt.
8. Bij bericht van 29 oktober 2009 is aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 januari 2010 reizen kan met een Week-OV. Tevens is hem meegedeeld dat indien hij geen of een Weekend-OV wil, hij daarvoor een verzoek moet indienen. Bij dit bericht is hem meegedeeld dat de schuld vanwege de lening per 9 oktober 2009 € 33.6334,33 bedraagt.
9. Bij bericht van 7 november 2009 wordt aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 januari 2010 toegang krijgt tot het openbaar vervoer met een OV-chipkaart en dat je op een OV-chipkaart een zogenaamd reisproduct moet activeren voordat je kunt reizen.
10. Op 17 juni 2010 is bij verweerder een machtiging, met dagtekening 17 juni 2010, ingekomen. Hierin is aangegeven dat eiser aan zijn moeder [persoon 5] een machtiging heeft verleend om zijn zaken bij de IB-Groep te behartigen.
11. Bij bericht van 4 september 2010 is aan eiser meegedeeld dat hij op 27 augustus 2010 een weekabonnement in gebruik heeft genomen. Tevens is hem meegedeeld dat schuld vanwege de lening, inclusief rente, per 4 september 2010 € 43.886,81 bedraagt.
12. Bij bericht van 26 oktober 2010 is aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 oktober 2011 geen recht heeft op een toelage en dat hij vanaf 1 januari 2011 geen recht heeft op een lening omdat aan hem het maximaal aantal maanden basisbeurs en/of aanvullende beurs is toegekend. Tevens is hem meegedeeld dat zijn schuld vanwege de lening per 8 oktober 2010 € 44.826,43 bedraagt.
13. Eiser heeft bij een formulier wijzigingen student, gedagtekend 31 augustus 2012, doorgegeven dat hij in Nederland in [woonplaats 2] woonachtig is, maar zijn post over de studiefinanciering op het Duitse woonadres in [woonplaats 3] wil blijven ontvangen.
14. Bij bericht van 6 februari 2013 is aan eiser meegedeeld dat zijn studiefinanciering op 30 september 2011 is geëindigd en dat de schuld vanwege de lening op 1 februari 2013 € 56.962,35 bedraagt en dat hij met ingang van 1 januari 2014 € 355,09 per maand dient terug te betalen.
15. Verweerder heeft eiser bij brief van 16 oktober 2013 laten weten, dat de schuld vanwege de lening op 31 december 2013 € 57.687,71 inclusief een bedrag aan rente van € 6.168,51 bedraagt en dat het maandelijks bedrag bij de terugbetaling is vastgesteld op € 355,01.
16. Bij bericht van 6 januari 2014 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de aflosfase van de lening op 1 januari 2014 is gestart. Tevens wordt meegedeeld dat de schuld vanwege de lening € 57.687,72 bedraagt.
17. Verweerder heeft eiser bij brief van 6 januari 2015 laten weten dat het bedrag over de maand juli 2014, na aanmaning, niet volledig is betaald en dat tevens de bedragen over de maanden augustus tot en met december 2014 niet (volledig) zijn betaald.
18. Verweerder heeft aan eiser tussen de aanvraag van 6 augustus 2004 en het bericht van 6 januari 2015 voorts diverse (hierboven niet allen vermeld) berichten gezonden. Een overzicht daarvan is door verweerder opgenomen in zijn stuk van 3 april 2017, ingekomen bij de rechtbank op 6 april 2017.
19. Verweerder heeft eiser bij brief van 12 mei 2016 meegedeeld, dat eiser in een telefoongesprek van 12 mei 2016 heeft aangegeven dat hij op dit moment zijn achterstand in de betaling van de langlopende schuld niet in één keer kan betalen en dat zij hem bij wijze van uitzondering een betalingsregeling willen aanbieden. De betalingsregeling houdt in dat eiser het bedrag van de schuld, exclusief wettelijke rente, van € 9.940,56 over de maanden januari 2014 tot en met mei 2016 in maandelijkse termijnen van € 175 moet terugbetalen.
20. Verweerder heeft eiser bij mailbericht van 13 mei 2016 bericht, dat hij naast de achterstallige schuld van € 7.485,80 nog de volgende schuld heeft. Hiernaast moeten nog de aflostermijnen november 2015 tot en met april 2016 ten bedrage van € 2.130,12 worden voldaan en dat hiernaast de reguliere rentedragende lening op 30 april 2016 € 49.479,50, inclusief rente, bedroeg.
21. Eiser heeft bij brief van 8 juni 2016 een bezwaarschrift tegen de brief van 12 mei 2016 en tegen het emailbericht van 13 mei 2016 ingediend en (impliciet) tegen alle berichten van DUO in het verleden. Hierin stelt eiser dat hij de vordering die DUO op hem heeft uitdrukkelijk betwist. Hij heeft nimmer een aanvraag voor studiefinanciering ingediend en hij heeft de uitbetaalde bedragen evenmin ontvangen. Hij heeft op geen enkele wijze het beheer casu quo de beschikking gehad over de door DUO op de ABNAMRO rekening re Oldenzaal overgemaakte bedragen. De hoogte van de toegekende studiefinanciering klopt ook niet met de situatie dat hij gedurende zijn studie thuiswonend was.
22. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 29 juli 2016 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
23. Eiser heeft op 7 september 2016 een beroepschrift ingediend. Hierbij heeft hij als bijlagen meegezonden onder meer foto’s van ongeopende correspondentie van DUO, een (schriftelijke) verklaring van DUO van 23 mei 2016 met betrekking tot het machtigingsformulier waarin is vermeld dat “het in het verleden mogelijk is geweest dat alleen bij het afgeven van het formulier een stempel werd geplaatst en dat het formulier dan volledig kan zijn ingevuld door moeder met mogelijk een valse handtekening.”
24. De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 24 oktober 2016 toegezonden twee proces-verbalen van aangifte van eiser en zijn broer [persoon 1] , opgemaakt op 10 juni 2016 en op 7 juni 2016, bij de politie Eenheid Oost-Nederland tegen de moeder van eiser en zijn broer.
In het proces-verbaal van eiser is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Ik doe aangifte van fraude cq oplichting en vermoedelijk valsheid in geschrifte tegen mijn moeder [persoon 5] . Mijn moeder heeft met het oogmerk zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of hoedanigheid, DUO bewogen tot uitkering van jarenlange studiefinanciering en een studielening op mijn naam. Verder heeft mijn moeder de aanvraagformulieren ondertekend met een handtekening die vervalst is waardoor het leek alsof ik de contracten/ aanvraagformulieren zou hebben ondertekend. Ik heb al die jaren niet geweten dat er studiefinanciering en een studielening op mijn naam was afgesloten omdat ik nooit een bankpas dan wel bankpapieren heb gezien. Mijn moeder heeft deze altijd in haar eigen beheer gehad en de gelden ook voor zichzelf gehouden en gebruikt.
Ik verklaar u het volgende:
Op 12 mei 2016 kreeg mijn broer [persoon 1] van DUO een e-mail dat hij zijn adres gegevens moest doorgeven. Volgens DUO klopte er iets niet. De gegevens zouden verouderd zijn omdat ze geen reactie kregen op de door hen verzonden post. [persoon 1] heeft toen met DUO gebeld omdat deze mail geheel onverwachts was. [persoon 1] wist dat het iets te maken had met de Informatie Beheer Groep groep maar verder niets. [persoon 1] had namelijk nooit studie geld of iets dergelijks aangevraagd. [persoon 1] heeft toen de medewerker van DUO dan ook de reden van het telefoontje gevraagd. De medewerker vertelde [persoon 1] dat hij sinds 1 januari 2014 had moeten beginnen met het aflossen van zijn studieschuld van 57.778,30 euro. [persoon 1] gaf aan dat hij zich moest vergissen. [persoon 1] had geen studieschuld. De medewerker keek in het systeem en gaf nogmaals aan dat het geen vergissing was. [persoon 1] heeft hierop direct contact met mij en mijn broer [persoon 6] opgenomen via de app. Ik heb toen ook met DUO gebeld en het bleek dat ik, zowel [persoon 6] hetzelfde probleem hadden. Ik had 59.095,42 open staan en [persoon 6] , die iets jonger is staat inmiddels op 49.000 euro schuld. [persoon 1] heeft toen mijn moeder gebeld en haar gevraagd of het klopte dat wij studieschuld hadden. Mijn moeder beaamde dit tot mijn grote schrik.
(. . .)
Ik heb daarna net als mijn broer [persoon 1] de gegevens bij DUO opgevraagd. Ik kreeg toen per mail op 24 mei 2016 originele IBG aanvraagformulier (. . .) opgestuurd door de medewerkster van DUO (. . .).”
Tevens zijn bij voormelde brief 5 getuigenverklaringen meegezonden, te weten van [persoon 4] , [persoon 7] , [persoon 3] en van twee zusters van eiser, [persoon 8] en [persoon 9] . Uit deze verklaringen is af te leiden dat de moeder van eiser heeft toegegeven dat zij de lening bij DUO heeft aangegaan en daarbij de schuld heeft opgebouwd op naam van eiser en op naam van zijn broers.
25. De gemachtigde van eiser heeft bij brief, gedagtekend 11 april 2017, nogmaals de voormelde 5 getuigenverklaringen meegezonden. Tevens heeft de gemachtigde van eiser een usb-stick meegezonden met beeld en/of geluidsopnames van gesprekken tussen eiser, zijn moeder en overige familieleden in september 2016 waaruit blijkt dat de moeder van eiser toegeeft dat zij de studiefinanciering heeft aangevraagd. Bij brief van 2 mei 2017 is nogmaals een usb-stick toegezonden met dezelfde inhoud, die de rechtbank aan verweerder heeft toegezonden.
26. De gemachtigde van eiser heeft bij brief, gedagtekend 24 april 2017, onder meer de volgende bijlagen bijgesloten, te weten een transcriptie van de gesprekken, opgesteld door “AVRO TROS Opgelicht?!, die zijn opgeslagen op de toegezonden usb-stick, de onder 23 genoemde verklaring van DUO die per emailbericht van 23 mei 2016 aan eiser is toegezonden, een foto van 42 ongeopende brieven van DUO met daarop (op een aantal) het handschrift van de moeder van eiser, vier processen-verbaal van aangiften van eiser, [persoon 1] , van [persoon 6] en van [persoon 2] , de vader van eiser en aktes van cessie ABNAMRO bank en eiser en ABNAMRO bank en de broer van eiser [persoon 1] .
Geschil27. In geschil is of verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Met name dient de vraag te worden beantwoord of de termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaarschrift aan eiser is te wijten.
28. Eiser stelt dat hij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken, omdat zijn moeder willens en wetens de post heeft onderschept. Zijn moeder heeft bovendien valselijk studiefinancieringen op naam van haar zonen aangevraagd om zich zo de studiegelden toe te eigenen zonder medeweten van eiser en zijn broers. Eiser is pas sinds kort op de hoogte van de hele kwestie nadat zijn broer [persoon 1] door DUO is benaderd per email op 12 mei 2016. Er loopt een juridisch onderzoek naar de strafbare handelingen van zijn moeder. Kort en zakelijk weergegeven komt het standpunt van eiser er op neer dat de overschrijding van de termijn voor het indienen van een of meer bezwaarschriften hem niet kan worden toegerekend en hij daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.
29. Verweerder stelt dat alle besluiten waarbij de door eiser betwiste schulden zijn ontstaan zijn gezonden naar eisers adres [adres] . Hiermee zijn deze conform artikel 3:41 Awb op de juiste wijze bekendgemaakt. Nu eiser niet binnen zes weken na bekendmaking van deze besluiten een bezwaarschrift heeft ingediend, is het bezwaarschrift derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
Beoordeling van het geschil
30. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van een beslissing geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
31. Vaststaat dat de beslissingen van DUO ten name van eiser aan het juiste adres zijn toegezonden en dat het bezwaar tegen de beslissingen te laat is ingediend. Bij de beantwoording van de vraag of de termijnoverschrijding aan eiser te verwijten valt, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Eiser heeft bij de politie aangifte gedaan van fraude casu quo van oplichting en vermoedelijk valsheid in geschrifte tegen zijn moeder. Eiser verklaart hierin dat hij niet op de hoogte was van de aanvraag van studiefinanciering en van een studielening op zijn naam. Er zijn voorts 5 getuigenverklaringen aanwezig, waarin wordt vermeld dat de moeder van eiser tijdens gesprekken (onder meer in mei 2016) met de familie desgevraagd heeft erkend dat zij de studieleningen op naam van de zoons heeft aangevraagd zonder dat zij daar iets van af wisten. De op de usb-stick voorkomende opnamen ondersteunen die verklaringen. Voorts zijn bewijsstukken in de ouderlijke woning in een schoenendoos aangetroffen in de vorm van 42 ongeopende enveloppen van DUO, naast onbetaalde rekeningen en aanmaningen van incassobureaus/advocaten. Eiser heeft in het bezwaarschrift verklaard, dat op enkele enveloppen aantekeningen zijn aangetroffen, hetgeen ook op een foto is te zien, welke aantekeningen met het handschrift van zijn moeder lijken te zijn gemaakt.
De aanvragen en de wijzigingsformulieren voor de studiefinanciering voor zowel eiser als zijn broer lijken van hetzelfde handschrift te zijn voorzien, hetgeen een sterke aanwijzing vormt voor het feit dat de aanvraag en wijzigingsformulieren voor studiefinanciering niet door eiser zijn ingediend. Ook slaat de rechtbank acht op de - onder 23 vermelde - verklaring van DUO, waaruit blijkt dat in de betreffende jaren een machtiging heel goed kan zijn ingediend door een ander dan de student zelf en ook door een ander dan de student zelf kan worden ingevuld en van een (valse) handtekening zijn voorzien. Voorts neemt de rechtbank in ogenschouw dat de debetstand op de rekening ten name van eiser - die is gebruikt voor de ontvangst van de studiefinanciering - door de ABNAMRO bank aan eiser is ‘kwijtgescholden’ en de vordering die eiser in dat verband desalniettemin mogelijk op zijn moeder heeft aan de bank is gecedeerd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser niet betrokken is geweest bij en op de hoogte is geweest van de aanvraag, wijzigingen en betaling van de studiefinanciering en de daarbij ontstane schulden, hetgeen ertoe leidt dat de rechtbank de termijnoverschrijding verschoonbaar acht. Eiser heeft zo spoedig mogelijk in juni 2016 bezwaar gemaakt, nadat hij in mei 2016 op de hoogte is geraakt van het bestaan van de schuld bij DUO en van de voorafgaande beslissingen van DUO die tot die schuld hebben geleid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarom het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank verklaart het beroep derhalve gegrond. De rechtbank draagt verweerder op om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk op het geschil in te gaan.

Proceskosten32.De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

De rechtbank is van oordeel dat in beroep sprake is van twee (met zaaknummer SGR 16/7129) samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid van het Besluit, nu er sprake is van door twee belanghebbenden ingestelde beroepen, die door de rechtbank gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon die deel uitmaakt van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Samenhangende zaken worden beschouwd als één zaak. De helft dient aan de onderhavige zaak te worden toegekend, dat wil zeggen € 495.
De overige door eiser genoemde kosten, te weten reiskosten, worden, eveneens met toepassing van dat besluit, gesteld op een bedrag van € 60,50 (openbaar vervoer tweede klasse).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar en draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 555,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.