6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In de strafdossiers bevindt zich een veelheid aan verklaringen en bevindingen, waaruit blijkt van de omvang en frequentie van het handelen van de verdachte en de winsten die door hem zijn gemaakt. Een deel van deze processen-verbaal is reeds genoemd bij de bewezenverklaring. De rechtbank zal deze omstandigheden meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het verkopen, verstrekken en afleveren van drugs
De verdachte heeft gedurende bijna een jaar in zowel softdrugs als harddrugs gehandeld. Drugs zijn zeer slecht voor de volksgezondheid en met name harddrugs kunnen ernstige verslavingen teweeg brengen. Daarom worden in meeste gevallen forse straffen opgelegd voor dit soort feiten. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden voor het met enige regelmaat gedurende zes tot twaalf maanden verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat. Er bestaat geen oriëntatiepunt voor feiten die gedurende een langere periode zijn gepleegd of wanneer niet enkel gebruikershoeveelheden zijn verstrekt. Evenmin geeft het LOVS oriëntatiepunten voor het verkopen, verstreken en/of leveren van softdrugs. De rechtbank zal bij de op te leggen straf de door het LOVS genoemde gevangenisstraf van twaalf maanden als uitgangspunt nemen, waarbij zij hierna te noemen factoren en omstandigheden in strafverzwarende of -verminderende zin zal meewegen.
De ernst van de feiten
Uit de getuigenverklaringen, de tapgesprekken, de WhatsApp gesprekken en de eigen verklaring van de verdachte volgt dat de verdachte gedurende een jaar regelmatig meerdere malen per week (ook grotere hoeveelheden) drugs meebracht, verkocht en verstrekte aan anderen. Dit betrof in de meeste gevallen wiet en hasj, maar ook speed. Dat het hierbij enkel zou gaan om 'vriendendiensten' acht de rechtbank, gelet op het grote aantal getuigen dat heeft verklaard weleens drugs bij de verdachte te hebben gekocht, niet aannemelijk. Hij leverde kennelijk ook aan mensen buiten zijn vriendenkring. Daarnaast staat voor de rechtbank vast dat de verdachte - in een deel van de gevallen - winst heeft gemaakt, al dan niet doordat hij een grotere partij kon afnemen en zo de kostprijs voor zijn eigen gebruik omlaag kon brengen en/of zijn kosten voor openbaar vervoer vergoed kreeg. Ook was de verdachte zich er van bewust dat een deel van de drugs die hij verkocht vervolgens weer werd doorverkocht. Een deel van de afnemers was daarnaast minderjarig. De rechtbank rekent deze feiten en omstandigheden ten nadele van de verdachte mee.
De rechtbank houdt er evenwel rekening mee dat de verdachte, hoewel hij handelde uit winstbejag, dit met name deed om te voorzien in zijn eigen drugsverslaving. De door hem verstrekte drugs betroffen enkel soorten die hij zelf gebruikte.
De persoon van de verdachte
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 mei 2017 betreffende de verdachte, is de verdachte in de jaren voorafgaande aan de onderhavige feiten meermalen veroordeeld voor misdrijven, maar niet voor soortgelijke feiten. In 2017 is hij wel veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, welk feit is gepleegd in februari 2016. De rechtbank zal daarom rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen met de adviezen en het voortgangsverslag van de reclassering van 11 januari 2016 respectievelijk 23 januari 2017 en 4 mei 2017. Hieruit volgt dat de verdachte sinds zijn jeugd kampt met drugsverslaving. Vanaf zijn achttiende heeft hij in Drenthe begeleid gewoond en is hij meermalen opgenomen geweest in een afkickkliniek. Ten einde hem uit de invloedssfeer van verkeerde vrienden te brengen is hij uiteindelijk naar Zuid-Holland verhuisd, waar hij al snel weer met drugs in aanraking is gekomen. Nadat hij per 10 juni 2016 is geschorst uit de voorlopige hechtenis en enige tijd in Leiden in een begeleide woonvorm heeft gezeten, is hij weer terug verhuisd naar Drenthe. In het kader van de schorsingsvoorwaarden heeft hij een leefstijltraining met succes afgerond en is hij gestopt met gebruik van alcohol en harddrugs. Wel gebruikt hij nog softdrugs ter ontspanning. In maart 2017 is er een korte terugval geweest in het drugsgebruik, waarop de verdachte zelf om hulp heeft gevraagd bij de reclassering. Eind dit jaar zal hij een COVA+ training volgen. Geadviseerd wordt om aan hem een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen met een meldplicht bij de reclassering, als stok achter de deur om aan zichzelf te blijven werken en zijn behandeling met goed gevolg af te ronden.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij ook graag een meldplicht bij de reclassering opgelegd krijgt, dat hij veel heeft geleerd van zijn leefstijltraining en uitkijkt naar de COVA+ training.
De houding van de verdachte
De verdachte heeft van begin af aan open kaart gespeeld en direct een bekennende verklaring afgelegd. Ook in zijn verklaringen met betrekking tot medeverdachten heeft hij zijn eigen rol niet uitgevlakt. Ter zitting heeft hij niet alleen spijt betuigd, maar heeft hij ook meermalen naar voren gebracht dat hij de verwerpelijkheid van zijn handelen en de schade die hij anderen hiermee heeft toegebracht, inziet. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat de verdachte volledig is afgekickt van het gebruik van harddrugs en zelf het belang inziet van de continuering van de meldplicht. Hiermee is zijn houding naar het oordeel van de rechtbank anders dan die van de drie medeverdachten, die in veel mindere mate blijk hebben gegeven van een dergelijk inzicht. De rechtbank weegt de houding van de verdachte in sterke mate mee in diens voordeel.
Conclusie
De verdachte heeft 186 dagen in voorarrest doorgebracht en is sinds 10 juni 2016 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte sindsdien heeft doorgemaakt, acht de rechtbank het niet wenselijk om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het door hem ondergane voorarrest overschrijdt.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het daarom passend en geboden om aan de verdachte, naast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering, een taakstraf voor de duur van zestig uren op te leggen. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat hij gedurende negen maanden een beperkte verscheidenheid aan harddrugs heeft verhandeld, dat de aanknopingspunten voor een grootschalige verkoop niet zien op de harddrugs, dat hij inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Ook weegt mee dat bij hem - anders dan bij de medeverdachten - bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden aan zijn voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.