ECLI:NL:RBDHA:2017:6522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 30266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in vreemdelingenzaak met betrekking tot terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. Eiser, geboren in 1994 en van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 15 december 2016 was opgelegd. Dit inreisverbod had een duur van vijf jaar. Eiser stelde dat het proces-verbaal dat aan het terugkeerbesluit ten grondslag lag onvolledig was en dat hij niet gehoord was over de verkorting van de vertrektermijn naar 0-dagen. Tevens voerde hij aan dat zijn relatie met een Nederlandse vrouw niet was meegewogen, wat in strijd zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede was genomen, omdat er al een eerder terugkeerbesluit aan eiser was opgelegd dat nog van kracht was. Hierdoor was de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen dit besluit. Wat betreft het inreisverbod oordeelde de rechtbank dat dit ongegrond was, omdat eiser gebruik had gemaakt van valse documenten. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht een inreisverbod van vijf jaar had opgelegd en dat er geen redenen waren om van dit inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/30266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1994 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Op 15 december 2016 zijn aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van vijf jaren opgelegd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017.
Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [persoon] .

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kan de minister de voor een vreemdeling geldende termijn van vier weken waarbinnen hij Nederland dient te verlaten verkorten, dan wel bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan toezicht zal onttrekken.
1.2
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Vb 2000 kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000, worden aangenomen indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000, op de vreemdeling van toepassing zijn.
1.3
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt de minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
1.4
Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, kan de minister, in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
2 Eiser stelt zich op het standpunt dat het proces-verbaal dat ten grondslag is gelegd aan het terugkeerbesluit onvolledig is en onvolledig is voorbereid. In het proces-verbaal staat niets vermeld over het feit dat eiser een nieuwe identiteit heeft opgegeven, te weten [naam] , geboren [geboortedatum 2] 1993 te [geboorteplaats] . Voorts is eiser niet gehoord over het voornemen om de vertrektermijn te verkorten naar 0-dagen. Ten slotte is niet gemotiveerd waarom een inreisverbod van 5 jaren is opgelegd. Eiser heeft zich bereid verklaard mee te werken aan zijn terugkeer. Ook heeft verweerder geen acht geslagen op de relatie van eiser met een Nederlandse vrouw, [persoon]. Dit is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3 De rechtbank is van oordeel dat, nu er al een eerder terugkeerbesluit aan eiser is opgelegd dat nog van kracht is, het bestreden terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen en geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Het terugkeerbesluit is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het tegen dit besluit ingestelde beroep.
Dat in het proces-verbaal niet zou zijn vastgelegd dat eiser een andere identiteit heeft opgegeven doet daar – wat hier verder van zij – niet aan af.
4 De rechtbank overweegt ten aanzien van het inreisverbod als volgt.
Door verweerder is gemotiveerd dat aan eiser een inreisverbod is opgelegd van 5 jaar wegens het feit dat eiser gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste documenten. Dit laatste is door eiser niet bestreden. Dat eiser zich gedwongen voelde om een dergelijk document aan te schaffen omdat hij hier illegaal verbleef, doet hier niet aan af. Gelet op artikel 6.5a, vierde lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit bedraagt de duur van het inreisverbod in een dergelijk geval, ten hoogste vijf jaar.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser genoemde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om van het inreisverbod af te zien dan wel de duur hiervan te bekorten. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat het voor eiser onmogelijk is om de uitoefening van zijn relatie op een andere wijze in te vullen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht een inreisverbod opgelegd.
5 Het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod is derhalve ongegrond.
6 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)