ECLI:NL:RBDHA:2017:6524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekende na echtscheiding met minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. De eiser, die na zijn echtscheiding geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, verzocht om een urgentieverklaring voor voorrang bij de woningtoewijzing. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, met als argument dat er geen aanleiding was voor toepassing van de hardheidsclausule, ondanks de omstandigheden van de eiser en zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de situatie van de eiser niet voldoende afwijkt van die van andere woningzoekenden. De rechtbank benadrukte dat de hardheidsclausule discretionair is en dat verweerder veel beoordelingsvrijheid heeft. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de belangen van het kind, en dat de omstandigheden van de eiser niet zodanig waren dat hij voorrang bij de woningtoewijzing moest krijgen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/8426

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: drs. T. van Santen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem een urgentieverklaring te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was tot aan zijn echtscheiding ingeschreven in [woonplaats] . Zijn ex-echtgenote is met hun minderjarige dochter in de gezamenlijke woning achtergebleven. Eiser heeft bij verweerder een urgentieverklaring voor voorrang boven andere woningzoekenden aangevraagd.
2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser, om hem een urgentieverklaring te verlenen, afgewezen. Aan deze afwijzing heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 23 augustus 2016, ten grondslag gelegd dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule.
3 Eiser voert aan dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat het de bedoeling is dat zijn minderjarige dochter bij hem komt wonen zodra hij eigen woonruimte heeft. Deze dochter verblijft nu bij de moeder, doch daar is sprake van spanningen omdat de moeder een nieuwe man heeft. Dit leidt tot spannings- en angstklachten bij de dochter. Verweerder heeft daardoor ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 3 IVRK.
Voor huren op de vrije markt is zijn (wisselende) inkomen ontoereikend. Niet is gebleken dat hij binnen korte termijn in aanmerking zou kunnen komen voor een seniorenwoning (45+).
4 De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 33 (de hardheidsclausule) van de Huisvestigingsverordening Holland Rijnland 2015 (hierna: de Verordening) mag verweerder in gevallen, waarin de toepassing van de Verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager gemotiveerd afwijken van de Verordening.
In de Toelichting bij de Verordening is in het kader van de hardheidsclausule vermeld dat de aard en strekking van de hardheidsclausule zodanig is dat deze slechts met uiterste terughoudendheid kan worden toegepast. Bij de toetsing van de bijzonder gevallen dient in ieder geval beoordeeld te worden of verweerder in eerdere, vergelijkbare situaties heeft besloten tot toepassing van de hardheidsclausule.
De rechtbank wijst er op dat het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid is van verweerder. Dat betekent dat verweerder hierbij veel beoordelingsvrijheid heeft en dat de rechtbank het standpunt van verweerder alleen terughoudend kan toetsen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
Hoewel de woonsituatie van eiser niet ideaal genoemd kan worden, onderscheidt zijn situatie zich onvoldoende van andere woningzoekenden die eveneens na echtscheiding geen passende woonruimte kunnen vinden. De (woon)omstandigheden waarin eiser verkeert zijn niet dusdanig dat verweerder op grond daarvan een bijzondere hardheid aanwezig had moeten achten om eiser, boven alle andere woningzoekenden, voorrang bij de verdeling van woonruimte te verlenen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 23 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3264) dient de bestuursrechter gelet op artikel 3, eerste lid, van het IVRK te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de belangen het minderjarige kind van eiser. De enkele omstandigheid dat eiser stelt dat zijn huidige onzelfstandige woonruimte niet geschikt is voor hem en zijn dochter, is onvoldoende. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt kunnen stellen dat voor samenwoning met een kind een zelfstandige woonruimte niet is vereist en dat het niet aan verweerder is om middels een urgentieverklaring uitvoering van een (gewijzigd) ouderschapsplan mogelijk te maken. Voorts is van belang dat de dochter (mede) onderdak heeft bij de moeder.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.