ECLI:NL:RBDHA:2017:6616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WIA-uitkering en bevoegdheid tot opleggen maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (eiser) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (verweerder) over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werknemer. De werknemer, die sinds 1995 in dienst was van eiser, was na een verkeersongeval in 2013 uitgevallen en had in 2015 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Eiser, als eigenrisicodrager, betwistte de toekenning van de uitkering en stelde dat het Uwv een maatregel moest opleggen wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werknemer. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser niet als een aanvraag om een maatregel op te leggen kon worden opgevat, en dat het Uwv bevoegd was om een maatregel op te leggen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2017 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, eiser

(gemachtigde: drs. H.E. Wonnink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.C. Rijk).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [persoon] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [persoon] met ingang van 8 januari 2016 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij besluit van 24 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Op 2 februari 2017 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en daarbij aan verweerder gevraagd nadere informatie te verschaffen.
Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2017 nadere informatie verstrekt. Eiser heeft hierop bij brief van 28 april 2017 gereageerd.
Nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1.1
[persoon] (werknemer) is vanaf 1995 in dienst van eiser, laatstelijk in de voltijdse functie van [functie] . Op 17 december 2013 is de werknemer voor zijn werk uitgevallen na een verkeersongeval met zijn scooter. De werknemer heeft op 31 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet WIA. Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen en aan eiser tot 28 november 2016 een zogeheten loonsanctie opgelegd wegens tekortschietende re-integratieverplichtingen. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2
Bij besluit van 30 oktober 2015 is door eiser aan de werknemer de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd wegens het niet-nakomen door de werknemer van afspraken en verplichtingen in het kader van zijn re-integratie. Nadat de werknemer op 18 november 2015 en 2 december 2015 niet was verschenen op afspraken in het kader van zijn re-integratie heeft eiser bij besluit van 7 januari 2016 wegens ernstig plichtsverzuim binnen de proeftijd van twee jaar het voorwaardelijk aan de werknemer opgelegde strafontslag met ingang van 8 januari 2016 ten uitvoer gelegd. De werknemer heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt dat door eiser ongegrond is verklaard. Hiertegen heeft de werknemer geen beroep ingesteld.
1.3
Naar aanleiding van het einde van het dienstverband per 8 januari 2016 heeft verweerder de WIA-aanvraag van de werknemer in behandeling genomen en heeft de primaire verzekeringsarts de werknemer op 25 februari 2016 onderzocht en rapport uitgebracht. Rekening houdend met de fysieke en psychische beperkingen van de werknemer heeft de primaire verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en daarin de beperkingen van de werknemer in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen vastgelegd. De arbeidsdeskundige heeft blijkens haar rapport van 3 maart 2016 op basis van de FML functies voorgehouden waarvan het mediane uurloon afgezet tegen het voor de werknemer geldende maatmanuurloon een verlies aan verdiencapaciteit oplevert van 42,64%, leidend tot indeling van de werknemer in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80%. Op grond hiervan is aan de werknemer bij het primaire besluit met ingang van 8 januari 2016 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
1.4
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat de werknemer wegens structureel niet meewerken aan zijn re-integratie tijdens de wachttijd van 104 weken en tijdens het tijdvak van de loonsanctie strafontslag heeft gekregen. Eiser meent dat de WIA-uitkering niet had mogen worden toegekend op grond van schending door de werknemer van in de artikelen 27, 28, 29 en 30 van de Wet WIA neergelegde verplichtingen. Bij brief van 23 mei 2016 heeft eiser de bezwaargronden nader aangevuld en daarbij gesteld dat verweerder op grond van artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA de maatregel van blijvend gehele weigering van uitkering aan de werknemer moet opleggen wegens schending van artikel 28, tweede lid, van de Wet WIA, omdat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn re-integratie waardoor wezenlijke kansen zijn gemist.
1.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat indien een werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, eiser als eigenrisicodrager zelf het besluit mag nemen om de uitkering van de werknemer geheel of gedeeltelijk stop te zetten of te bekorten. Verweerder concludeert dat hij terecht geen maatregel wegens verzuim van de werknemer om mee te werken aan zijn re-integratie heeft opgelegd nu dit de bevoegdheid is van eiser. In het verweerschrift heeft verweerder nader gesteld dat het bezwaarschrift van eiser moet worden opgevat als een aanvraag om een maatregel op te leggen aan de werknemer, zodat het bestreden besluit is aan te merken als een primair besluit en het beroepschrift als een bezwaarschrift tegen de weigering van verweerder een maatregel aan de werknemer op te leggen.
2. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de werknemer herhaaldelijk heeft geweigerd om mee te werken aan zijn re-integratie en dat dit dusdanig verwijtbaar is te achten dat de WIA-uitkering op grond van de schending van artikel 28, tweede lid, van de Wet WIA blijvend en geheel moet worden geweigerd. Eiser meent dat de bevoegdheid van de eigenrisicodrager niet zover strekt dat deze een blijvend gehele weigering kan opleggen. Daartoe is alleen verweerder bevoegd. Nu geen andere maatregel dan de blijvend gehele weigering van WIA-uitkering passend en geboden is, is niet hij, stelt eiser, maar verweerder bevoegd om de maatregel op te leggen. In een aanvullend beroepschrift van 26 september 2016 stelt eiser zich -kort gezegd- op het standpunt dat het niet juist is het bestreden besluit als een primair besluit aan te merken omdat het opleggen van een maatregel integraal onderdeel is van de beoordeling van een WIA-uitkeringsaanvraag. Door een WIA-uitkering toe te kennen, heeft verweerder impliciet bedoeld geen maatregel op te leggen.
3.1
De rechtbank onderschrijft deze laatste opvatting van eiser. De rechtbank is van oordeel dat een (primair) besluit tot toekenning van een WIA-uitkering tevens kan worden opgevat als het besluit om van het opleggen van een maatregel af te zien. Het tegen een dergelijk besluit door een werkgever ingebracht bezwaar is niet aan te merken als een aanvraag om alsnog een maatregel op te leggen. Het gaat immers om aanspraak op uitkering per een bepaalde datum en die aanspraak omvat ook de mogelijkheid van het opleggen van een maatregel. De rechtbank wijst in dit verband op procedures betreffende de toepassing van de Werkloosheidswet (WW), zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:2246, waarbij overheidswerkgevers in bezwaar opkomen tegen de toekenning in primo door het Uwv van WW-uitkering aan de werknemer stellende dat een maatregel wegens verwijtbare werkloosheid op zijn plaats is. Het bestreden besluit van verweerder is daarom, anders dan verweerder in zijn verweerschrift stelt, een beslissing op bezwaar, tot stand gekomen na volledige heroverweging van het primaire besluit van 4 maart 2016. Verweerder wijst in het verweerschrift nog op de uitspraak van 23 februari 2017 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBDHA:2017:1702, maar de daarin behandelde casuspositie is niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak nu in die zaak de werkgever niet in bezwaar maar pas in beroep opkwam tegen de uitkeringstoekenning.
3.2
De beroepsgrond dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser als eigenrisicodrager zelf de wettelijke bevoegdheid heeft om in dit geval een maatregel op te leggen, slaagt. De rechtbank stelt te dien aanzien vast dat artikel 89 van de Wet WIA geen wettelijke basis voor eigenrisicodragers als eiser biedt om een maatregel te nemen op grond van overtreding van de verplichting van het hier aan de orde zijnde artikel 28, tweede lid, van de Wet WIA. Zulks is door verweerder in zijn brief van 31 maart 2017 op vragen van de rechtbank ook bevestigd.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en zich daarom niet verdraagt met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4. Het beroep van eiser is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen. De rechtbank ziet hier geen ruimte voor finale geschilbeslechting omdat verweerder nog onderzoek moet doen naar de maatregelwaardigheid van het gedrag van de werknemer en aan de hand van de resultaten van dat onderzoek hierover een standpunt moet innemen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,--).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 334,-- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,-- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.