ECLI:NL:RBDHA:2017:6674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
C/09/528712 / FT RK 17/480 en 17/481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot instemming met schuldregeling in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoek indiende tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en om een bevel tot instemming met een aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekster had een totale schuld van € 30.936,91 aan zes schuldeisers, waarvan de Belastingdienst/Landelijk Incasso Centrum een vordering had van € 11.850,32. De andere schuldeisers hadden wel ingestemd met de aangeboden schuldregeling, maar de Belastingdienst weigerde medewerking. Tijdens de zitting op 10 mei 2017 was de Belastingdienst niet verschenen, maar verzoekster was vergezeld van haar partner en haar beschermingsbewindvoerder, mr. C. Stoop.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet voldoende had gemotiveerd waarom de Belastingdienst in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling had kunnen komen. De rechtbank benadrukte dat het aan de schuldeiser is om te bepalen of hij instemt met een schuldregeling en dat dit slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden afgedwongen. Verzoekster had enkel aangegeven dat zij al tien maanden aan het sparen was, wat volgens de rechtbank onvoldoende was om de belangenafweging in haar voordeel te doen uitvallen. Het verzoek werd dan ook afgewezen, en de rechtbank stelde dat een goede motivering van het verzoek essentieel is voor toewijzing.

De rechtbank heeft het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet afgewezen. Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar binnen acht dagen in hoger beroep komen, mits dit via een advocaat wordt ingediend bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/528712 / FT RK 17/480 en 17/481
vonnis van 24 mei 2017
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [straatnaam en huisnummer]
[postcode en plaats],
verzoekster,
tegen
Belastingdienst/Landelijk Incasso Centrum,
gevestigd te Heerlen,
verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 13 maart 2017 is door verzoekster tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 10 mei 2017 is verzoekster, vergezeld van haar partner en mr. C. Stoop, beschermingsbewindvoerder, hierover gehoord.
1.3
Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoekster heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 30.936,91 aan zes schuldeisers.
2.2
De vordering van verweerster op verzoekster bedraagt € 11.850,32, zijnde 38,3% van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoekster is bij brief van 18 oktober 2016 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van 4,591% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
Bij brief van 11 juli 2016 heeft verweerster de volgende gronden voor weigering van medewerking met de aangeboden schuldregeling aan verzoekster kenbaar gemaakt.
“Bij de beoordeling van een verzoek tot medewerking aan een minnelijke schuldsanering dient de ontvanger af te wegen of het redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige in aanmerking zou komen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Op basis van de mij bekende gegevens, is dat niet voldoende aannemelijk. Ik zal daarom niet meewerken aan een minnelijke schuldsanering.
De belastingdienst/Toeslagen vordert een aanzienlijk deel van (het) eerder verleende voorschot(ten) kinderopvangtoeslag terug. De oorzaak van de terugvordering is het door belanghebbende niet (tijdig) verstrekken van de juiste gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het recht. Schuldenaar heeft hiermee niet voldaan aan de verplichtingen uit art. 17 en 18 Awir. Het is mij onvoldoende aannemelijk gebleken dat schuldenaar te goeder trouw heeft gehandeld ten aan zien van het doen (laten) ontstaan en/of het onbetaald laten van de schulden.”
2.5
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoekster stelt dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerster heeft in de onderhavige procedure haar gronden voor weigering niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers – in dit geval verweerster – in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekster of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat door of namens verzoekster weliswaar een toelichting is gegeven op de ontstaan van de schulden, maar dat niet, althans onvoldoende, is gemotiveerd waarom de schuldeiser die niet heeft ingestemd met het haar aangeboden saneringsvoorstel in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad (zie artikel 287a van de Faillissementswet). Gelet op voornoemd uitgangspunt is een goede motivering daarvan onontbeerlijk. Het ingediende verzoek is niet gemotiveerd. Verzoekster is ter terechtzitting in de gelegenheid gesteld alsnog te motiveren waarom de schuldeiser die niet heeft ingestemd met het haar aangeboden saneringsvoorstel in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Verzoekster is hierin niet geslaagd. De enkele mededeling dat er al tien maanden wordt gespaard is onvoldoende om de belangenafweging in het nadeel van verweerster te doen uitvallen. Het ontbreken van een deugdelijke en voldoende motivering van het verzoek maakt reeds dat het verzoek niet toewijsbaar is. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.3
Op het toelatingsverzoek zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een bevel op voet van artikel 287a eerste lid Faillissementswet te geven.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2017 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag. Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Faillissementswet).