In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de minister van Infrastructuur en Milieu over de eindafrekening van vakantieuren na een periode van arbeidsongeschiktheid. Eiseres had verzocht om uitbetaling van openstaande verlofuren, waarbij verweerder in eerste instantie slechts 59 uur toekende. Na bezwaar heeft verweerder dit aantal verhoogd naar 77 uur, maar eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 17 juli 2012 wegens ziekte arbeidsongeschikt was en dat haar recht op vakantie-uren in de jaren 2013, 2014 en 2015 niet correct was behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verlofaanvragen van eiseres, die door haar echtgenoot waren ingediend, niet in mindering mochten worden gebracht op haar opgebouwde verlofuren, omdat eiseres in die periodes volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder de in mindering gebrachte verlofuren alsnog aan eiseres moet uitbetalen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.