ECLI:NL:RBDHA:2017:671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindafrekening vakantieuren bij arbeidsongeschiktheid van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de minister van Infrastructuur en Milieu over de eindafrekening van vakantieuren na een periode van arbeidsongeschiktheid. Eiseres had verzocht om uitbetaling van openstaande verlofuren, waarbij verweerder in eerste instantie slechts 59 uur toekende. Na bezwaar heeft verweerder dit aantal verhoogd naar 77 uur, maar eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 17 juli 2012 wegens ziekte arbeidsongeschikt was en dat haar recht op vakantie-uren in de jaren 2013, 2014 en 2015 niet correct was behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verlofaanvragen van eiseres, die door haar echtgenoot waren ingediend, niet in mindering mochten worden gebracht op haar opgebouwde verlofuren, omdat eiseres in die periodes volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder de in mindering gebrachte verlofuren alsnog aan eiseres moet uitbetalen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. B. Jurgens),
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.M. Kauffman).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot uitbetaling van openstaande verlofuren deels toegekend en het aantal nog uit te betalen verlofuren vastgesteld op 59 uur.
Bij besluit van 6 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij na heroverweging besloten eiseres alsnog 77 verlofuren extra toe te kennen en uit te betalen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2016.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is de echtgenoot van eiseres, [persoon] , verschenen.

Overwegingen

Eiseres is sinds 17 juli 2012 wegens ziekte ongeschikt tot het verrichten van de eigen werkzaamheden. Bij besluit van 2 juli 2015 is aan eiseres eervol ontslag verleend met ingang van 14 juli 2015. Eiseres heeft op 11 augustus 2015 verzocht om afrekening van het openstaande verlof en heeft verzocht om in totaal 527 verlofuren over de jaren 2013, 2014 en 2015 uit te betalen. Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft verweerder vastgesteld dat het aantal nog te betalen verlofuren 59 uur bedroeg. Na het bezwaar van eiseres heeft er een hoorzitting plaatsgevonden op 28 januari 2016. De Bezwarenadviescommissie Personele Aangelegenheden is in haar advies van 1 maart 2016 tot de conclusie gekomen dat het primaire besluit op onbegrijpelijke wijze is onderbouwd en op onterechte gronden is genomen. Verweerder heeft vervolgens op 6 juni 2016 het primaire besluit herroepen en eiseres alsnog 77 verlofuren extra over de periode medio 2012 tot medio 2015 toegekend en uitbetaald.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, omdat zij zich hierin niet kan vinden. Eiseres stelt dat het door haar echtgenoot aangevraagde verlof van in totaal 240 uur niet in mindering gebracht mag worden op het opgebouwde verlof. De echtgenoot van eiseres heeft op drie momenten in 2013, 2014 en 2015 verlof aangevraagd met de intentie dat in die periodes niet toevallig een afspraak bij de bedrijfsarts of arbeidsdeskundige gepland zou worden. Dit betroffen echter verlofperiodes van de echtgenoot van eiseres en zagen niet op het uitrusten of een periode van ontspanning en vrije tijd van eiseres. Verweerder heeft enkel gekeken naar de woordkeuze van de echtgenoot van eiseres en niet naar de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres. Verweerder heeft ook nagelaten om eiseres op de gevolgen te wijzen van haar verlofopnamen en van registratie of documentatie van de uren is geen sprake geweest. Daarnaast heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de bovenwettelijke vakantie-uren bij de laatste berekening ontbreken.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de echtgenoot van eiseres in zijn mail van 1 oktober 2014 uitdrukkelijk een verlofaanvraag heeft doorgegeven met als reden dat eiseres in die periode even tot rust kon komen. De echtgenoot van eiseres heeft eveneens aangegeven dat hij deze uren niet in P-Direkt kon invoeren en daarom de aanvraag per mail heeft gedaan. Verweerder stelt zich derhalve op het standpunt dat er sprake is van een ondubbelzinnige verlofaanvraag en dit verlof dus ook ten laste van de vakantie-uren komt. De opbouw van vakantie-uren van eiseres is vanaf oktober 2012 gestopt, aangezien zij op dat moment meer dan 26 weken wegens ziekte arbeidsongeschikt was. Voor de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn op grond van de circulaire Opbouw van vakantie bij langdurige ziekte, vier weken aan wettelijke vakantie-uren toegekend. Uit de verzoeken van eiseres blijkt ondubbelzinnig dat zij verlof wenste voor vakantie, zodat zij even tot rust kon komen. Verweerder heeft deze verzoeken beoordeeld vanuit het uitgangspunt dat elke langdurig zieke medewerker de mogelijkheid krijgt om vakantie-uren op te nemen en zodoende kan genieten van een periode van rust en ontspanning, ongeacht zijn gezondheidstoestand. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat gelet op de duidelijke bewoordingen en intenties van eiseres, terecht is aangenomen dat eiseres de vakantie-uren heeft opgenomen om te kunnen genieten van een periode van ontspanning en vrije tijd. Er was daarom geen enkele twijfel dat een dergelijk verzoek niet gehonoreerd zou kunnen of moeten worden en de leidinggevende, eiseres en de bedrijfsarts zijn hier eensgezind over geweest. De wettelijke vakantie-uren over de jaren 2013-2015 zijn aan eiseres toegekend en anders dan eiseres stelt gaat de uitspraak van het Europees Hof niet zover dat aan eiseres ook de bovenwettelijke vakantie-uren zouden moeten worden toegekend.
4. Uit artikel 22 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) volgt dat de ambtenaar jaarlijks aanspraak heeft op vakantie met behoud van zijn volle bezoldiging. De aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in hele uren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wettelijke vakantie-uren en bovenwettelijke vakantie-uren. Voor de ambtenaar met volledige werktijd bedraagt de aanspraak op vakantie 144 wettelijke vakantie-uren en 21,6 bovenwettelijke vakantie-uren per kalenderjaar. Onder volledige werktijd wordt verstaan een werktijd welke gemiddeld 36 werkuren per week omvat.
Uit artikel 23a van het ARAR volgt dat de aanspraak op wettelijke vakantie-uren vervalt na verloop van één jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
Indien de ambtenaar redelijkerwijs niet in staat is geweest de wettelijke vakantie-uren binnen de in het eerste lid genoemde termijn op te nemen, staat het bevoegd gezag toe dat van het eerste lid wordt afgeweken. In dit geval vervalt de aanspraak alsnog na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan. De aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren vervalt na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin deze aanspraak is ontstaan.
Blijkens het overgangsrecht zoals vastgelegd in artikel 129a van het ARAR wordt in afwijking van artikel 22, tweede lid, ten aanzien van aanspraak op vakantie-uren die vóór 1 januari 2016 is ontstaan geen onderscheid gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren; deze aanspraak vervalt op 1 januari 2021.
In de Circulaire richtlijn overgang vakantiesystematiek bij langdurige ziekte (28 april 2016) wordt overwogen dat in de periode tot 31 december 2015 de ambtenaar jaarlijks recht heeft op 144 vakantie-uren, bij een arbeidsduur van 36 uur per week. Voor ambtenaren met een andere arbeidsduur dan gemiddeld 36 uur per week, moet naar rato van 144 uur de aanspraak op vakantie-uren per kalenderjaar worden vastgesteld. Een langdurig zieke ambtenaar wordt zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld zijn vakantie van ten minste vier weken te gebruiken om zodoende in staat te worden gesteld uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken. Dit moet in overleg met de bedrijfsarts worden vastgesteld. Deze periode van vakantie tijdens ziekte komt niet ten koste van de opgebouwde vakantie maar moet wel worden geregistreerd. Vakantie die tijdens ziekte is gebruikt gaan niet ten laste van de vakantie-uren, indien de ambtenaar op advies van de bedrijfsarts medisch niet in staat was om vakantie te gebruiken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres in de jaren 2013, 2014 en 2015 op grond van de circulaire richtlijn overgang vakantiesystematiek bij langdurige ziekte recht had op vakantie-uren. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder heeft verzuimd om de bovenwettelijke vakantie-uren over de periode van 2013 tot 2015 vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat blijkens het overgangsrecht zoals vastgelegd in artikel 129a van het ARAR voor de opgebouwde vakantie-uren voor de periode tot 31 december 2015 geen onderscheid wordt gemaakt naar wettelijke en bovenwettelijke uren. Uit de circulaire richtlijn overgang vakantiesystematiek bij langdurige ziekte volgt voorts dat in de periode tot 31 december 2015 de ambtenaar jaarlijks recht heeft op 144 vakantie-uren, bij een arbeidsduur van 36 uur per week. Eiseres had een dienstverband met een arbeidsduur van 29,9 uur per week en had derhalve recht op 120 vakantie-uren per jaar, welke door verweerder ook zijn toegekend.
5.2.
Voorts is niet in geschil dat eiseres in 2013, 2014 en 2015 in totaal 240 uur als verlof heeft aangevraagd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze uren daadwerkelijk als verlofuren te gelden hebben, of dat eiseres feitelijk niet in staat is geweest om daadwerkelijk de uren voor verlof te gebruiken en deze uren derhalve niet ten laste mogen komen van de vakantie-uren.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de verlofaanvraag over de periode van 10 november tot en met 28 november 2014 voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van een daadwerkelijke verlofaanvraag. In de mail van de echtgenoot van eiseres wordt immers expliciet gesproken van een aanvraag om verlof zodat eiseres tot rust kan komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze verlofopname derhalve in redelijkheid op kunnen vatten als een verlofaanvraag van eiseres om uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken. Daarnaast heeft de echtgenoot van eiseres vermeld dat hij de uren in P-Direkt wilde registreren, maar dat dit niet mogelijk was. Ter zitting is door verweerder voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat voor eiseres in die periode ook sprake was van enige re-integratieverplichtingen in de vorm van afspraken met de bedrijfsarts. Hoewel er geen expliciete toestemming van de bedrijfsarts was gegeven, heeft verweerder ter zitting gesteld dat er in deze periode continue contact was tussen eiseres, verweerder en de bedrijfsarts, hetgeen door eiseres niet is betwist. Uit de door de echtgenoot van eiseres gestuurde mail blijkt voorts op geen enkele wijze dat de aanvraag eigenlijk ziet op de onmogelijkheid/onwenselijkheid van de echtgenoot van eiseres om haar in de betreffende periode naar afspraken te brengen vanwege door hem te genieten verlof, zoals ter zitting door de gemachtigde en de echtgenoot van eiseres is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, deze verlofaanvraag in redelijkheid kunnen zien als daadwerkelijk verzoek om verlof en verweerder heeft deze uren dan ook terecht op het opgebouwde verlofsaldo in mindering gebracht.
5.4.
Ten aanzien van de gestelde verlofperioden in 2013 en 2015 stelt de rechtbank vast de verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt welke afspraken over deze verlofopnamen zijn gemaakt, of eiseres op de gevolgen van een verlofaanvraag is gewezen en of de verlofopnamen na consultering van de bedrijfsarts zijn toegekend. Evenmin is gebleken van een deugdelijke registratie van deze uren door verweerder. Bovendien is ter zitting gebleken dat er voor eiseres in 2013 en 2015 geen re-integratieverplichtingen bestonden. Derhalve valt niet in te zien dat eiseres in die perioden tot rust zou moeten komen en ten behoeve daarvan een verlofaanvraag zou indienen. Nu aldus moet worden aangenomen dat eiseres in 2013 en 2015 als gevolg van haar volledige arbeidsongeschiktheid geen gebruik heeft kunnen maken van haar recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, heeft verweerder deze uren niet in mindering mogen brengen op het opgebouwde verlofsaldo en hadden deze uren bij de eindafrekening aan eiseres uitbetaald moeten worden.
6. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5.4. is opgenomen, is het beroep van eiseres gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien, het bestreden besluit te herroepen en te bepalen dat verweerder alsnog de in mindering gebrachte verlofuren over 2013 (112 uur) en 2015 (32 uur) zal uitbetalen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt daarvan;
- bepaalt dat verweerder alsnog de in mindering gebrachte verlofuren over 2013 (112 uur) en 2015 (32 uur) zal uitbetalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. C. van Oorschot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.