ECLI:NL:RBDHA:2017:6717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Roemenië onder de Dublinverordening met betrekking tot Gülen-aanhangers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit houder, verzocht om een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de beoordeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij als Gülen-aanhanger in Roemenië het risico loopt om aan Turkije te worden overgedragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Roemenië. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Roemenië zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder nieuwsberichten over de behandeling van andere Gülen-aanhangers in Roemenië, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten bij de behandeling van asielverzoeken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser zijn asielgronden in Roemenië kan aanvoeren en dat hij zich tot de Roemeense autoriteiten moet wenden indien hij problemen ondervindt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. R.L. Braakman),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen dit besluit op 1 juni 2017 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017, tezamen met de behandeling van de zaak AWB 17/11286.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Turkse nationaliteit.
Eiser is op 8 maart 2017 op luchthaven Schiphol aangekomen met een vlucht vanuit Boekarest, in het bezit van een geldig Turks paspoort met een geldig Roemeens visum erin.
Op 8 maart 2017 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend.
Gelet op de beschikbare informatie heeft verweerder de autoriteiten van Roemenië op 27 maart 2017 verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid en derde lid, van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening).
Op 25 mei 2017 hebben de Roemeense autoriteiten met dit verzoek ingestemd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, omdat Roemenië voor de beoordeling van de asielaanvraag verantwoordelijk is op grond van de Dublinverordening.
3. Eiser heeft, samengevat, aangevoerd dat verweerder in zijn geval ten opzichte van Roemenië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Verweerder dient van de overdracht van eiser aan Roemenië af te zien, omdat eiser een Gülen-aanhanger is en in Roemenië het risico loopt om overgedragen te worden aan Turkije. Tussen de overheid van Roemenië en het regime van Erdogan is een zeer goede band. In Nederland wordt op asielaanvragen van Gülen-aanhangers nog niet beslist, maar in Roemenië worden dergelijke aanvragen afgewezen. De rechtbank in Roemenië verklaart de beroepen van de Gülen-aanhangers ongegrond. Uit nieuwsberichten blijkt dat er daadwerkelijk opposanten van het regime Erdogan, die asiel in Roemenië hebben aangevraagd, naar Turkije worden uitgezet.
Eiser verwijst naar een artikel van 29 maart 2015 van Al Jazeera, waarin te lezen is dat de asielverzoeken van twee Turkse politieambtenaren ook door de rechtbank zijn afgewezen. De betrokkene politieambtenaren zijn in Roemenië in bewaring gesteld en vervolgens uitgezet naar Turkije waar zij direct zijn gedetineerd.
Eiser verwijst voorts naar een (ongedateerd) artikel over een Turkse zakenman, waarin te lezen is dat op verzoek van de Turkse autoriteiten zijn paspoort is ingenomen, terwijl hij een visum voor tien jaar voor de Verenigde Staten had.
Eiser verwijst verder naar een artikel van 22 mei 2017 over de arrestatie in Roemenië van een sportman, die Gülen-aanhanger is. Door tussenkomst van de autoriteiten van de Verenigde Staten kon hij alsnog naar de Verenigde Staten vertrekken.
De vader van eiser is een hoge politiefunctionaris en is ondergedoken. De Turkse autoriteiten zullen eiser bij terugkeer hanteren als een pressiemiddel voor het melden van zijn vader.
4. Ingevolge artikel 17 van de Dublinverordening kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Volgens paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. De bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt in de volgende situaties:
- er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt;
- bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. Uit wat eiser in deze procedure aanvoert volgt niet dat de Roemeense asielprocedure ernstige tekortkomingen vertoont.
In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen concrete aanwijzing om aan te nemen dat Roemenië eiser na zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening niet in lijn met de internationale verplichtingen zal behandelen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij intern onderzoek heeft verricht en dat daaruit geen informatie over schendingen door Roemenië van het verbod van refoulement naar voren is gekomen. Verweerder heeft voorts afdoende toegelicht dat de door eiser aangehaalde publicaties onvoldoende zijn voor een ander oordeel, nu daaruit niet onmiskenbaar blijkt dat sprake is van een vergelijkbare situatie.
Uit het artikel van 29 maart 2015 van Al Jazeera blijkt dat de daarin genoemde politieambtenaren naar het buitenland waren gevlucht, terwijl zij werden gezocht wegens verdenking van het plegen van strafbare feiten, namelijk het installeren van afluisterapparatuur in het kantoor van Erdogan tijdens zijn premierschap. Daargelaten dat een dergelijke situatie ten aanzien van eiser hier niet aan de orde is, blijkt uit het voornoemde artikel niet dat de twee politieambtenaren Gülen-aanhangers zijn, noch wat de inhoud van hun asielaanvragen is of waarom de asielaanvragen zijn afgewezen.
Het artikel over een Turkse zakenman wiens paspoort in Roemenië in beslag was genomen, is afkomstig uit een onbekende bron en betreft een column van een Roemeense schrijver, die zich kritisch over de Roemeense autoriteiten heeft uitgelaten. Dit artikel bevat geen informatie over de reden waarom het paspoort van de betreffende zakenman in Roemenië in beslag was genomen. Een link tussen de inname van het paspoort en het zijn van een Gülen-aanhanger ontbreekt. Uit dit artikel blijkt overigens dat na een week het paspoort aan de zakenman terug is gegeven en dat hij met zijn gezin in Boekarest woont.
Het artikel van 22 mei 2017 over de NBA-basketbalspeller Enes Kanter leidt ook niet tot een ander oordeel. Voornoemde basketbalspeller staat bekend als Gülen-aanhanger en heeft zich op een nieuwsconferentie in New York en het Amerikaanse CBS-nieuwszender negatief over het regime van Erdogan uitgelaten. Reeds hierom is er geen sprake van een vergelijkbare situatie met de situatie van eiser.
Gezien het vorenstaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Roemenië zijn internationale verplichtingen jegens hem niet zal nakomen. Gelet hierop is niet al op voorhand sprake van (indirect) refoulement bij de overdracht van eiser aan Roemenië.
Met het claimakkoord heeft Roemenië gegarandeerd om eisers asielverzoek in overeenstemming met de geldende richtlijnen in behandeling te nemen. De door eiser aangevoerde inhoudelijke asielgronden kunnen dan ook in de asielprocedure ten overstaan van de Roemeense autoriteiten naar voren worden gebracht. Indien eiser problemen ondervindt in Roemenië, dient hij zich tot de Roemeense (hogere) autoriteiten te wenden.
6. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.