ECLI:NL:RBDHA:2017:6745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
C-09-521347-HA ZA 16-1255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank en verwijzing naar het gerechtshof in arbitragezaak

In deze zaak vorderde eiseres, een vennootschap onder firma, de vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 15 september 2016 was gewezen door de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -Handel in Den Haag. De procedure begon met een memorie van eis die op 6 juli 2016 was ingediend. De rechtbank heeft partijen op de hoogte gesteld van artikel 1064a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat vorderingen zoals deze bij het gerechtshof van het ressort waar de plaats van arbitrage is gelegen, moeten worden ingesteld. Dit artikel is op 1 januari 2015 in werking getreden, en het overgangsrecht stelt dat deze bepaling niet van toepassing is op arbitrages die vóór deze datum aanhangig zijn gemaakt. Partijen hebben op 21 juni 2017 aangegeven dat zij de zaak naar het gerechtshof Den Haag willen verwijzen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbitrage in deze zaak na 1 januari 2015 aanhangig is gemaakt, waardoor zij zich onbevoegd verklaarde om van de zaak kennis te nemen. De rechtbank heeft de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, op grond van artikel 73 Rv, verwezen naar het gerechtshof Den Haag. Tevens is aangegeven dat partijen bij het gerechtshof door een advocaat vertegenwoordigd moeten zijn en dat er opnieuw griffierechten verschuldigd zijn, met inachtneming van het eerder geheven griffierecht. Het vonnis is op 28 juni 2017 uitgesproken door mr. D.R. Glass.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/521347 / HA ZA 16-1255

Vonnis van 28 juni 2017

in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. V. Kortenbach te Den Haag
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WARMTEC B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. R. van Gelder te Bleiswijk.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Warmtec genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 oktober 2017 met producties;
  • de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 11 januari 2017 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het e-mailbericht van de griffier aan partijen van 19 juni 2017;
- de e-mailberichten van partijen van 20 juni 2017;
- ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. [eiseres] vordert vernietiging van een op 15 september 2016 door de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en -Handel in Den Haag gewezen arbitraal vonnis. De memorie van eis waarmee de arbitrale procedure aanhangig is gemaakt, dateert van 6 juli 2016.
3. De rechtbank heeft partijen voorafgaande aan de geplande comparitie van partijen bij e-mail van 19 juni 2017 artikel 1064a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het daarbij behorende overgangsrecht onder de aandacht gebracht. Dit artikel bepaalt dat vorderingen als de onderhavige dienen te worden ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage is gelegen. Dit artikel is op 1 januari 2015 in werking getreden. Het overgangsrecht bepaalt (onder meer) dat deze bepaling niet van toepassing is op arbitrages die aanhangig zijn gemaakt of waren vóór de datum van inwerkingtreding en evenmin van toepassing is op zaken die bij de rechter aanhangig zijn gemaakt of waren indien en voor zover het gaat om arbitrages die vóór 1 januari 2015 aanhangig zijn gemaakt (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 maart 2017, ECLI:GHARL: 2017:2412). Partijen hebben de rechtbank bij e-mail van 21 juni 2017 bericht dat zij verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag wensen.
4. Nu de arbitrage die in deze zaak aan de orde wordt gesteld aanhangig is gemaakt na 1 januari 2015 zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt op de voet van artikel 73 Rv verwijzen naar het gerechtshof Den Haag. Indien partijen het gerechtshof Den Haag niet gezamenlijk schriftelijk in kennis stellen van de dag waarop zij de zaak aldaar willen doen dienen, is het aan een der partijen om, overeenkomstig artikel 74, eerste lid, Rv, de andere partij op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak aldaar ter rolle wil doen dienen.

De beslissing

5. De rechtbank verklaart zich onbevoegd van de zaak kennis te nemen en verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich thans bevindt, ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof Den Haag;
De rechtbank wijst partijen erop dat zij bij het gerechtshof eveneens door een advocaat dienen te worden vertegenwoordigd en dat, ingevolge artikel 9 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, van partijen opnieuw griffierecht zal worden geheven, met dien verstande dat het eerder geheven griffierecht hierop in mindering zal worden gebracht. Partijen zijn dit griffierecht verschuldigd vanaf de dag waarop de zaak ter rolle dient bij het gerechtshof en zij dienen ervoor te zorgen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerechtshof, dan wel ter griffie van het gerechtshof is gestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.