ECLI:NL:RBDHA:2017:6992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
AWB 17/9291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinprocedure: Verantwoordelijkheid Duitsland voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, aangezien hij eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht aan Duitsland te voorkomen.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat de Duitse autoriteiten het verzoek om terugname van eiser hebben aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland, die volgens hem strijdig zijn met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze stellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Duitse overheid actief optreedt tegen incidenten en dat de situatie in Duitsland niet zodanig is dat overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid met zich meebrengt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier W. Evenhuis, en is op dezelfde dag aan partijen verzonden. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/9291
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken 18 mei 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser

gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2017 (het bestreden besluit] heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Duitsland op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Duitsland hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer AWB 17/9294, plaatsgevonden op 18 mei 2017. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Uit de gegevens van Eurodac is gebleken dat eiser op 11 juli 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Duitse autoriteiten om terugname van eiser verzocht onder verwijzing naar artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 23 maart 2017 aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
3. Niet in geschil is dat verweerder Duitsland terecht verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van eisers asielaanvraag omdat hij eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd.
4. Ten aanzien van de stelling van eiser dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland die ertoe leiden dat overdracht strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure. Wel heeft eiser enigszins onderbouwd dat sprake is van problemen in de opvangvoorzieningen door te wijzen op met naam genoemde publicaties over discriminatie tegen buitenlanders en over brandstichtingen in asielcentra. Dat daarmee sprake is van tekortkoming in de opvangvoorzieningen volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de Duitse overheid krachtig optreedt tegen de genoemde incidenten. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat weliswaar sprake is van een toename van 42 % van het aantal incidenten ten opzichte van 2014 maar dat in dit getal het jaar 2015 niet is meegenomen en dat Duitsland, vergeleken met Nederland, een groter aandeel heeft in het aantal asielzoekers en meer asielcentra heeft. De rechtbank volgt verweerder in deze verklaring.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser ook niet heeft onderbouwd dat in zijn geval sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft geen verklaringen afgelegd waaruit blijkt dat hij persoonlijk discriminatie heeft ondervonden of dat hij slecht is behandeld. De kwalificatie dat ‘ze’ in Duitsland racistisch zijn en dat ‘ze’ mij slecht hebben behandeld, is niet door eisers relaas onderbouwd.
6. De slotsom is dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich heeft hoeven trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier, op 18 mei 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.