Op 28 juni 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht, en de minister van Defensie. De eiser had verzocht om continuering van zijn aanstelling in militaire dienst met dispensatie van de aan de militaire functies gestelde inzetbaarheidsvereisten. Dit verzoek werd door de minister van Defensie afgewezen, wat leidde tot een beroep van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot deze afwijzing kon komen. De eiser, geboren in 1965, was sinds 30 januari 2014 ziek en had een geneeskundig onderzoek ondergaan dat aangaf dat hij vermoedelijk blijvend dienstongeschikt was. Eiser had op 16 februari 2016 een verzoek ingediend voor dispensatie op basis van zijn gehooraandoening en zijn leeftijd. De rechtbank stelde vast dat de minister beleidsvrijheid had bij het verlenen van dispensatie en dat de afwijzing van het verzoek was gebaseerd op de noodzaak van een evenwichtige opbouw van de krijgsmacht. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor dispensatie zoals gesteld in de Nota herzien re-integratiebeleid defensiepersoneel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.