ECLI:NL:RBDHA:2017:7161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
NL17.2607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel op basis van zijn bekering tot het christendom. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat de bekering niet geloofwaardig werd geacht. Eiser had eerder een asielaanvraag gedaan die was afgewezen, waarna hij Nederland was uitgezet. Na zijn terugkeer naar Afghanistan had hij opnieuw een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij zich had bekeerd tot het christendom. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn bekering vaag en inconsistent waren. Eiser had niet overtuigend kunnen aantonen dat hij een reëel risico op vervolging liep in Afghanistan vanwege zijn geloofsovertuiging. De rechtbank volgde de redenering van de Staatssecretaris en concludeerde dat er geen aanleiding was om het vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de beslissing geboden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Vakili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft eerder een asielaanvraag in Nederland gedaan. Na afwijzing van die aanvraag is eiser op 13 juli 2012 gedwongen Nederland uitgezet naar Afghanistan. Eiser heeft verklaard drie dagen in zijn land van herkomst te hebben verbleven, waarna hij is vertrokken. Na 17 juli 2012 is hij niet meer in het land van herkomst terug geweest. Op 31 oktober 2015 is hij Nederland ingereisd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom.
3. Verweerder heeft met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw de aanvraag als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- bekering tot het christendom.
Verweerder acht het eerste element geloofwaardig, maar het tweede element ongeloofwaardig. Eiser heeft slechts vage en summiere verklaringen van algemene aard en wisselende verklaringen over het proces van bekering afgelegd. Van eiser, die stelt dat hij vanaf 2012 bezig is met het christendom, mag in redelijkheid worden verwacht dat hij hierover concreet en overtuigend kan vertellen en inzicht kan verschaffen over dat proces. De door eiser overgelegde verklaring waaruit blijkt dat hij op 22 mei 2016 is gedoopt in de christelijke gereformeerde kerk in Utrecht (hierna: het doopcertificaat) kan geen uitsluitsel bieden over de motieven voor de bekering of het daaraan voorafgaande proces. Eiser heeft gelet op voorgaande geen vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging, eiser heeft daarbij verklaard in zijn land van herkomst geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn geloof. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, aldus verweerder. Ten aanzien van de gestelde relatie tussen eiser en [persoon] , die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze gestelde relatie niet aan de voorwaarden voldoet om familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) aan te nemen, nu niet is gebleken dat eiser en [persoon] samenwonen. Ook kan geen familie- of gezinsleven worden aangenomen tussen eiser en de op [geboortedatum] 2012 geboren dochter van [persoon] , nu niet is aangetoond dat eiser de biologische vader van het kind is, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955), blijkt dat de staatssecretaris een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Hierbij zijn van belang de motieven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling en de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk. Bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering, als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Verweerder dient de verklaringen over de gestelde geloofsovertuiging in onderlinge samenhang te bezien. Het is daarnaast aan de vreemdeling om zijn gestelde bekering aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent zijn bekering en het proces daaraan voorafgaand.
5.2
Eiser is afkomstig uit Afghanistan, een land waar de islam de officiële godsdienst is en het moslims niet is toegestaan om van godsdienst te veranderen of het islamitische geloof op te geven. Eiser heeft verklaard dat hij in het verleden een praktiserend moslim was en dat zijn vader een fanatieke moslim is. Verweerder mag derhalve bijzondere waarde hechten aan de verklaringen van eiser over de motieven voor en het proces van bekering.
5.3
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser vaag, summier en wisselend heeft verklaard over het proces van bekering. De verklaringen van eiser zijn algemeen van aard. Zo heeft hij verklaard dat hij is gekozen door God. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het proces van eiser een geleidelijk proces is geweest. Zo heeft hij alleen genoemd dat hij in detentie zijn cel deelde en zijn celgenoot zag bidden. Vervolgens heeft hij een, eveneens in detentie aanwezige, bekeerde Afghaan ontmoet die hem over het christendom vertelde. Hij heeft daarbij verklaard dat hij aanvankelijk niets over het christendom wilde weten. Hij is vervolgens in detentie een keer naar een kerkdienst geweest. Na zijn uitzetting heeft hij in Afghanistan een droom of visioen gehad. Verweerder heeft dit niet ten onrechte onvoldoende geacht om van een (geleidelijk) proces van bekering uit te kunnen gaan. Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment van bekering. Zo heeft hij verklaard dat hij pas is overtuigd na de kerkdienst, maar ook dat het na de kerkdienst een paar maanden heeft geduurd. Ook heeft hij verklaard dat hij na zijn droom direct afstand heeft genomen van de islam, maar later heeft hij verklaard dat hij toen nog geen afstand van de islam kon doen. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij tijdens zijn vlucht in Griekenland pas is bekeerd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat uit de enkele omstandigheid dat hij moeite had om het islamitisch geloof op te geven een proces van bekering blijkt. Gelet op zijn afkomst en zijn islamitische opvoeding mag van eiser worden verwacht dat hij duidelijker en explicieter kan verklaren hoe het bekeringsproces is verlopen en wat voor effecten dat op hem heeft gehad. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt wat hem in het christendom aantrok om de stap te maken de islam te verlaten. Dat alles in het christendom hem aantrekt en dat God hem heeft gekozen heeft verweerder terecht te algemeen en te summier van aard geacht. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat van iemand die stelt sinds 2012 bezig te zijn met het christendom, mag worden verwacht dat er een gedegen onderzoek plaatsvindt voordat hij van geloof verandert.
5.4
Gelet op de bijzondere waarde die verweerder toekent aan de antwoorden op de vragen over de motieven voor en het proces van bekering, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het feit dat de vreemdeling is gedoopt, regelmatig aan bijbellessen en kerkdiensten deelneemt en het evangelie verspreidt niet kan afdoen aan het ontbreken van overtuigende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering. Hetzelfde geldt voor de door eiser overgelegde verklaringen van 11 mei 2017 van een ouderling en van 2 juni 2017 van de voorganger van de kerkelijke gemeente waarvan eiser lid is. Dergelijke verklaringen kunnen weliswaar dienen ter staving van een bekering, maar dat laat de verantwoordelijkheid van de betrokken vreemdeling onverlet om (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraken van de Afdeling van 12 november 2014 en van 31 juli 2017 (onderscheidenlijk ECLI:NL:RVS:2014:4174 en ECLI:NL:RVS:2015:2546). Verweerder heeft derhalve niet ten onrechte de bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig geacht.
5.5
Nu verweerder de bekering van eiser tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, bestaat er geen aanleiding om het vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM als gevolg van zijn bekering aan te nemen.
5.6
Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij als Hazara gevaar loopt in Afghanistan, overweegt de rechtbank dat eiser met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet langer kan worden uitgegaan van de Afdelingsjurisprudentie waarin wordt overwogen dat in Afghanistan geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De omstandigheid dat Duitsland recentelijk heeft besloten de uitzettingen naar Afghanistan op te schorten leidt niet tot een ander oordeel.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.