ECLI:NL:RBDHA:2017:7611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
NL17.3731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Gambiaanse nationaliteit houder, voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 22 april 2017 in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk verklaard op 23 juni 2017. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op het feit dat eiser reeds internationale bescherming geniet in Italië, waar hij tot 14 december 2021 recht heeft op bescherming. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat hij in Italië geen adequate opvang en werk kan vinden, en dat terugzending naar Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).

Tijdens de zitting op 6 juli 2017, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, werd het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat de Italiaanse autoriteiten niet in staat of bereid waren om hem te helpen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij in Italië het slachtoffer zou worden van een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk was, en dat de omstandigheden in Italië niet zodanig waren dat deze de terugkeer van eiser onaanvaardbaar maakten.

Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2017, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M. Sidler).

ProcesverloopBij besluit van 23 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.3732, plaatsgevonden op 6 juli 2017. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Op 22 april 2017 heeft eiser in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend.
2. Op 10 mei 2017 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). In reactie daarop hebben de Italiaanse autoriteiten zich bij brief van 19 mei 2017 op het standpunt gesteld dat eiser niet meer onder de Dublinverordening valt aangezien hij in Italië reeds internationale bescherming geniet tot 14 december 2021.
3. Verweerder heeft daarop de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat eiser reeds internationale bescherming geniet in Italië.
4. Eiser wil niet terug naar Italië omdat hij daar geen opvang krijgt en geen werk kan vinden. In Italië wordt hem in dat kader ook geen hulp geboden. Het terugzenden van eiser naar Italië is in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Sinds het verlenen van de verblijfsvergunning in Italië is eiser aan zijn lot overgelaten en is hij niet in staat gesteld op een humane wijze zijn leven in te vullen. Het is voor mensen met een internationale beschermingsstatus erg moeilijk om werk te vinden. Ook het vinden van woonruimte is voor mensen als eiser zeer moeilijk. Eiser heeft verwezen naar het AIDA Country Report Italy van 2016 en naar het rapport ‘Reception conditions in Italy’ van de Schweizerische Flüchtlingshilfe van augustus 2017. De opvang en voorzieningen voor asielzoekers is veel beter dan die voor statushouders, dus de uitspraken waar verweerder naar verwijst zien niet op de situatie van eiser in Italië. Ten onrechte is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Voor wat betreft eisers stelling dat Italië zijn internationale verplichtingen niet na komt merkt de rechtbank op dat het uitgangspunt is dat verweerder ten opzichte van Italië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser weliswaar blijkt dat sprake is van moeilijke omstandigheden, maar niet blijkt dat hij in Italië het slachtoffer is geworden van een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. De verwijzing naar voormelde rapporten is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor het oordeel dat bij terugkeer naar Italië een situatie zal ontstaan in strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit het verlenen van een status van internationale bescherming blijkt de intentie van de Italiaanse autoriteiten om eiser te beschermen. Daarbij mag van eiser verwacht worden dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen. Dat eiser problemen ondervindt met betrekking tot arbeid en huisvesting betekent niet dat Italië zijn Unierechtelijke of internationale verplichtingen schendt. Dat de uitspraken waar verweerder naar heeft verwezen zien op asielzoekers en niet op statushouders, doet aan het vorenstaande niet af.
7. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is door de gemachtigde van eiser ter zitting ingetrokken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2017.

Rechtsmiddel