ECLI:NL:RBDHA:2017:7623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
C/09/523991 / KG ZA 16/1556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot DNA-bewijsmateriaal in herzieningsprocedure na veroordeling voor moord

In deze zaak vordert eiser, een man die in 2012 onherroepelijk is veroordeeld voor de moord op Victor ’t Hooft, de Staat der Nederlanden om DNA-bewijsmateriaal uit zijn strafzaak ter beschikking te stellen voor nader onderzoek. Eiser is in 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar, maar heeft sindsdien herhaaldelijk verzocht om toegang tot stukken van overtuiging, waaronder DNA-bewijs, om zijn onschuld aan te tonen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende producties zijn ingediend en mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat het onderzoek naar de ruwe DNA-files kan leiden tot een novum in de zaak van eiser, wat mogelijk zijn veroordeling kan herzien. De Staat heeft echter geweigerd om de gevraagde stukken te verstrekken, met het argument dat er geen voldoende aanwijzingen zijn voor een novum. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op de ruwe DNA-files, aangezien deze cruciaal kunnen zijn voor het vaststellen van alternatieve scenario's in de zaak. De vordering tot afgifte van de ruwe DNA-files is toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/523991 / KG ZA 16/1556
Vonnis in kort geding van 13 juli 2017
in de zaak van
[eiser] ,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [naam] te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.J. Knoops-Hamburger te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 december 2016, met 31 producties;
- de van de zijde van [eiser] overgelegde producties 32 tot en met 35;
- de van de zijde van de Staat overgelegde producties 1 tot en met 11;
- de op 2 februari 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd;
- de brief, met bijlagen, van de zijde van [eiser] van 15 maart 2017;
- de van de zijde van de Staat overgelegde producties 12 tot en met 16;
- de van de zijde van [eiser] overgelegde producties 36 tot en met 38;
- de op 29 juni 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting van 29 juni 2017 is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 2 februari 2017 en 29 juni 2017 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij arrest van 15 april 2011, hierna ‘het arrest’, is [eiser] door het Gerechtshof Den Haag (hierna ‘het Hof’) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar wegens de moord op Victor ’t Hooft, hierna ‘het slachtoffer’, op 7 november 2007 en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Voorts is [eiser] veroordeeld tot vergoeding van de schade van benadeelde partij [benadeelde] (hierna ‘ [benadeelde] ’), de echtgenote van het slachtoffer. Van voormelde feiten is [eiser] eerder bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 april 2009 vrijgesproken.
2.2.
In het arrest heeft het Hof een vijftal bewijsmiddelen gehanteerd, te weten ‘De dood van Victor ’t Hooft en het getuigenis van zijn echtgenote [benadeelde] ’, ‘Het sectierapport en het aantreffen van kogels’, ‘Inbeslagname van een wapen, een demper, een patroonhouder en munitie’, ‘De conclusies van het onderzoek naar DNA-sporen’ en ‘Lengte van de verdachte’.
2.3.
Het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie (NFI) heeft onderzoek naar DNA-sporen gedaan met betrekking tot het op de plaats delict in beslag genomen pistool, de patroonhouder uit het pistool, de demper en de overjas van het slachtoffer en het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO) van het Centrum voor Humane en Klinische Genetica van het Leids Universitair Medisch Centrum heeft onderzoek naar DNA-sporen gedaan met betrekking tot de op de plaats delict aangetroffen munitie. Ten aanzien van de bevindingen van het NFI is in 1.4 van het arrest – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Overjas van het slachtoffer
(…)Van het DNA in de bemonstering is een onvolledig DNA-mengprofiel verkregen met daarin DNA kenmerken van minimaal 2 personen, waaronder minimaal 1 man. Uit het vergelijkend DNA-onderzoek is gebleken dat de DNA-profielen van V.M. ’t Hooft (…) en [eiser] (…) matchen met dit onvolledige DNA-mengprofiel. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering kan bestaan uit een mengsel van celmateriaal van V.M. ’t Hooft en [eiser] en dat er in deze bemonstering geen aanwijzingen zijn op de aanwezigheid van celmateriaal van een derde persoon.”
(…)
Pistool
(…)Van het DNA in deze bemonstering is een onvolledig DNA-mengprofiel verkregen met daarin DNA-kenmerken van minimaal 2 personen, waaronder minimaal 1 man(…). Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van [eiser] (…). De berekende frequentie van het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.(…)
Patroonhouder
(…)Het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering matcht met het DNA-profiel van [eiser] (…). Dit betekent dat het celmateriaal in deze bemonstering van een patroonhouder van hem afkomstig kan zijn. De berekende frequentie van het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. (…)
Demper
(…)Van het DNA in de bemonstering (…) is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een man. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [eiser] (…). Dit betekent dat het celmateriaal in deze bemonstering afkomstig kan zijn van [eiser] .
(…)”.
Voorts is in het arrest vermeld dat het FLDO op een aantal hulzen en patronen DNA-materiaal heeft aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [eiser] . De kans dat een willekeurig ander individu, geen bloedverwant van [eiser] , hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van het sporenmateriaal varieert volgens het FLDO van 1:9.000 tot 1:1 miljard.
2.4.
Het door [eiser] tegen het arrest van het Hof ingediende cassatieberoep is op 17 april 2012 door de Hoge Raad afgewezen. Een tegen de veroordeling gerichte klacht bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is op 13 december 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
In 2013 is de zaak van [eiser] aangemeld bij het ‘Knoops’ Innocence Project’, de herzieningspraktijk van Knoops’ Advocaten te Amsterdam.
2.6.
In een brief aan de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket te ’s-Gravenhage (hierna ‘het OM’) heeft dr. [A], verbonden aan het NFI, hierna ‘[A]’, meegedeeld dat aanvullend DNA-onderzoek nodig is om de bewijswaarde van de match tussen het op het pistool aangetroffen DNA en het DNA-profiel van [eiser] te kunnen bepalen.
2.7.
Ing. [B], hierna ‘[B]’, als forensisch onderzoeker verbonden aan ‘Independent Forensic Services’ (IFS) heeft een contra-expertise uitgevoerd met betrekking tot DNA dat is aangetroffen op de in beslag genomen jas van het slachtoffer, het pistool en de munitie. In zijn rapport van 12 maart 2009 heeft hij (samengevat) opgenomen dat met betrekking tot de bemonstering van de jas en een aantal patronen een mengprofiel kan zijn ontstaan door een mengsel van celmateriaal van het slachtoffer en van [eiser] , maar dat niet uitgesloten is dat een zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van een onbekende persoon in de bemonstering aanwezig is geweest. Met betrekking tot (vrijwel) alle onderzochte voorwerpen luidt de conclusie van [B] dat ook kenmerken zijn verkregen die niet passen bij het DNA-profiel van [eiser] .
2.8.
In een rapport van 17 september 2014 heeft [B] (samengevat) verklaard dat IFS bij het eerder uitgevoerde onderzoek geen onderzoek heeft kunnen verrichten aan de stukken van overtuiging, maar alleen aan de door het NFI en FLDO vervaardigde DNA-extracten. Voorts beschrijft [B] de mogelijkheden voor nader DNA-onderzoek met betrekking tot de stukken van overtuiging die eerder op aanwezigheid van DNA zijn onderzocht.
2.9.
In de periode van 8 juli 2014 tot en met 21 december 2016 hebben [eiser] /Knoops’ advocaten en het OM uitvoerig met elkaar gecorrespondeerd over de afgifte van een aantal stukken (van overtuiging) uit de strafzaak van [eiser] om een contra-expertise ten behoeve van een herzieningsprocedure uit te laten voeren, waaronder de stukken waarvan ook in deze procedure afgifte wordt gevorderd.
2.10.
Op 9 december 2015 zijn de gevraagde digitale foto’s en de panoramascan van de plaats delict door middel van een bruikleenovereenkomst door het OM aan Knoops’ advocaten verstrekt.
2.11.
Bij brief van 9 augustus 2016 heeft het OM (samengevat) aan Knoops’ advocaten meegedeeld dat de jas van het slachtoffer, in tegenstelling tot wat eerder was meegedeeld, bewaard is gebleven, dat het vuurwapen op 7 juni 2012 is vernietigd en dat ook de digitale gegevensdragers en de gegevensdragers met de beelden van de beveiligingscamera van het Texaco-tankstation zijn vernietigd.
2.12.
Bij brief van 29 september 2016 heeft het OM (samengevat) aan Knoops’ advocaten meegedeeld dat de jas van het slachtoffer in veilige bewaring blijft, dat de DVD met digitale foto’s van de plaats delict en de panoramascan reeds is verstrekt en dat zich in het dossier geen andere stukken meer bevinden. Bij brief van 8 december 2016 heeft het OM daaraan toegevoegd dat met betrekking tot de jas van het slachtoffer reeds een contra-expertise is uitgevoerd en dat de jas geen deel uitmaakt van het strafdossier.
2.13.
Naar aanleiding van een herhaald verzoek om verstrekking van de jas van het slachtoffer en de ruwe DNA-files zoals die zijn opgeslagen bij het NFI, heeft het OM op 21 december 2016 schriftelijk aan Knoops’ advocaten meegedeeld dat de aanvullende motivering van het verzoek geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen, nu niet duidelijk blijkt hoe de voorgestelde onderzoeken zouden kunnen leiden tot een 'novum‘ in de zaak.
2.14.
In een e-mailbericht van 6 januari 2017 heeft de Amerikaans DNA-deskundige professor [C], hierna ‘[C]’, het volgende aan Knoops’ advocaten meegedeeld:
“We are requesting a copy of the DNA data files from the laboratory. These are .fsa and/or .hid files. The lab will not have to do any additional testing, and the file copying is expected to take only a few minutes. We will use these files to see the data on our own computers, in order to analyse the DNA profiles in detail. This is not possible with printed copies. We will also be able to use this data to perform the necessary calculations to fully interpret the results.(…)”.
2.15.
In een brief van 15 maart 2017, met als bijlage een bericht van [C] van 14 maart 2017, heeft Knoops’ advocaten een toelichting gegeven op het door [C] uit te voeren nader onderzoek aan de ruwe DNA-files, de jas van het slachtoffer en het op de plaats delict aangetroffen vuurwapen, de digitale gegevensdragers en de e-mail met betrekking tot [D] en is opnieuw verzocht de gevraagde stukken (van overtuiging) te verstrekken. In het bericht van [C] is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“(…)
8) I am requesting the following to complete my investigation and analysis in this case:
A. Complete preservation and proper storage of all evidence collected in this case, so that future testing may be performed if our analysis indicates it will help establish the identity of contributors. For example, Y-STR testing which examines just the male contributor(s) to evidence may be useful for evidence which is expected to have mostly female DNA.
B. Complete copies of electronic files of all DNA analysis performed in this case, this includes any .fsa or .hid files commonly generated in DNA analysis. We will us these files to performe independent analysis including probabilistic genotyping.(…)Probabilistic genotyping uses Markov chain Monte Carlo statistics to analyse data, and develop profiles form evidence. Analysts can then compare calculated profiles to known profiles from suspects and victims to see if the can be excluded as possible contributors. The programs produce genotypes with calculated probabilities that can be used in likelihood calculations for inclusions. These programs are standard forensic analysis tools in many American crime laboratories.
C. A copy of the security video from the gas station in order to see where the suspect’s hands are placed on the desk and for how long.”
2.16.
Bij brief van 24 maart 2017 heeft de advocaat van de Staat aan Knoops’ advocaten meegedeeld dat de Staat in de in de brief van 15 maart 2017 gegeven toelichting geen aanleiding ziet om tot afgifte van de gevraagde stukken (van overtuiging) over te gaan. Deze toelichting geeft volgens de Staat geen, althans onvoldoende, zicht op nieuwe onderzoeksresultaten en maakt niet duidelijk hoe reeds in de strafzaak verkregen resultaten door het onderzoek van [C] op losse schroeven komen te staan en aanleiding geven tot herziening van de onherroepelijke veroordeling van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te veroordelen om binnen een maand na betekening van dit vonnis de volgende stukken (van overtuiging) aan [eiser] te verstrekken door afgifte aan dienst advocaat of aan [C]:
het wapen zoals destijds aangetroffen op de plaats delict, inclusief patroonhouder, patronen en aangetroffen losse munitie;
de jas die het slachtoffer ten tijde van het delict droeg;
digitale gegevensdragers, waaronder in ieder geval
i) digitale foto’s van de plaats delict;
ii) de panoramascan van de plaats delict;
iii) de 3D-scan;
iv) de opnames van het getuigenverhoor van [benadeelde] (in het bijzonder van 22 november 2007)
v) de opnames van de beveiligingscamera van het Texaco-tankstation;
de ruwe DNA-files (zgn. .RSA-files) opgeslagen bij het NFI;
een afschrift van de e-mailcorrespondentie met betrekking tot [D];
alle overige stukken (van overtuiging) die zien op en/of zijn betrokken bij het DNA-onderzoek van destijds;
een bewijs van vernietiging van de reeds vernietigde stukken (van overtuiging),
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. [eiser] heeft herhaaldelijk verzocht om afgifte van de hiervoor genoemde stukken. Uiteindelijk zijn de onder c. i) en c. ii) genoemde stukken in kopie verstrekt. Ten aanzien van de onder a., c. iv) en c. v) genoemde stukken heeft het OM meegedeeld dat deze zijn vernietigd, terwijl de correspondentie onder e. onvindbaar zou zijn. De stukken onder b. en d. worden door het OM niet verstrekt. Hiermee ontzegt het OM [eiser] de mogelijkheid om tegenonderzoek te verrichten, zodat hij alsnog zijn onschuld kan aantonen. Afgezien van het feit dat [eiser] bij een tankstation in de buurt van de woning van het slachtoffer is geweest en de constatering dat het op de jas van het slachtoffer, het wapen en de munitie aangetroffen DNA van [eiser] afkomstig kan zijn, is er immers geen concreet bewijs dat [eiser] de dader van de moord op het slachtoffer is. De door het IFS uitgevoerde contra-expertise laat ruimte voor nader te onderzoeken alternatieve scenario’s, bijvoorbeeld een scenario waarbij sprake is van contaminatie van sporenmateriaal of ‘secondary transfer’. Daar komt nog bij dat IFS destijds in het kader van de contra-expertise niet de beschikking heeft gehad over de stukken (van overtuiging) zelf, maar alleen over door het NFI vervaardigde DNA-extracten. [C] voert onderzoek uit naar de alternatieve scenario’s en heeft daarvoor de bij het NFI opgeslagen ruwe DNA-files nodig. Ook de beelden van de beveiligingscamera kunnen bijdragen aan zijn onderzoek. Door de benodigde stukken niet te verstrekken handelt de Staat (het OM) onrechtmatig jegens [eiser] .
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
4.2.
In het kader van een mogelijk herzieningsverzoek in zijn strafzaak wenst [eiser] nader onderzoek te laten uitvoeren aan de in de dagvaarding omschreven stukken (van overtuiging). In zaken als de onderhavige, waarin afgifte van stukken in een reeds afgesloten strafzaak ter discussie staat, geldt op grond van de door het OM gehanteerde en door [eiser] onvoldoende gemotiveerd weersproken gedragslijn tot uitgangspunt dat een verzoek tot afgifte van stukken slechts kan worden toegewezen indien er minst genomen sprake is van een aanwijzing dat het onderzoek waartoe de verstrekking dient zou kunnen leiden tot een novum, waardoor de onherroepelijke veroordeling niet in stand zal kunnen blijven. De Staat heeft daarbij onbetwist naar voren gebracht dat, mede gelet op de belangen van andere betrokkenen in een strafzaak, waaronder het belang dat er rust ontstaat nadat een zaak met een onherroepelijke veroordeling is afgesloten, het verstrekken van stukken beperkt moet worden tot uitzonderlijke gevallen. Anders dan [eiser] heeft betoogd is in dit verband geen sprake van een cirkelredenering, in die zin dat hij eerst moet aantonen dat sprake is van een novum, voordat de gegevens op grond waarvan hij dat zou kunnen aantonen, aan hem worden verstrekt. Van [eiser] wordt immers niet verwacht dat hij het bestaan van een novum aantoont, maar alleen dat er aanwijzingen zijn dat het onderzoek van de door [eiser] verlangde stukken kan leiden tot een novum.
4.3.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering naar voren gebracht dat de door het IFS uitgevoerde contra-expertise ruimte laat voor nader te onderzoeken alternatieve scenario’s, bijvoorbeeld een scenario waarbij sprake is van contaminatie van sporenmateriaal of secundaire overdracht van DNA en dat ten tijde van zijn strafzaak onvoldoende onderzoek is verricht naar deze alternatieve scenario’s omdat de onderzoeksmethoden daarvoor destijds ontoereikend waren. Volgens [eiser] is [C] met de inmiddels beschikbare onderzoeksmethoden wel in staat om nader DNA-onderzoek uit te voeren en dient hij daarvoor te kunnen beschikken over de ruwe DNA-files. Deze gegevens zijn reeds in analoge vorm aan [eiser] verstrekt, maar voor het onderzoek is het noodzakelijk dat deze gegevens in digitale vorm beschikbaar zijn, aldus [eiser] .
4.4.
Dr. [E], docent Forensic Science en forensisch adviseur (hierna ‘[E]’), tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2017 aanwezig aan de zijde van [eiser] , heeft ter zitting verklaard dat deze ruwe DNA-files allereerst geanalyseerd moeten worden en dat door die analyse een compleet beeld ontstaat van alle DNA-sporen, niet alleen van de in de strafzaak bekende personen, maar van alle personen. Voorts heeft [E] verklaard dat de mogelijkheid tot het uitvoeren van een dergelijk onderzoek pas sinds 2012 bestaat en dat [C] bij zijn onderzoek gebruik maakt van software die ook bij complexe DNA-profielen en mengprofielen kan detecteren welk DNA voorhanden is, zodat de waarschijnlijkheid van alternatieve scenario’s, waaronder het scenario van secundaire overdracht, beoordeeld kan worden.
4.5.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] zijn rechtens te respecteren belang bij afgifte van de ruwe DNA-files genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt, aangezien niet op voorhand valt uit te sluiten dat aan de hand van het door [C] uitgevoerde onderzoek met betrekking tot deze files kan worden aangetoond dat zich ter zake van de moord op het slachtoffer een alternatief scenario heeft voorgedaan, hetgeen mogelijk leidt tot een novum in de strafzaak van [eiser] . De voorzieningenrechter acht daarbij mede van belang dat [A] ter zitting heeft verklaard dat het onderzoek dat [C] wil uitvoeren ten tijde van het door het NFI met betrekking tot de strafzaak van [eiser] uitgevoerde DNA-onderzoek nog slechts in ontwikkeling was in de Verenigde Staten en nog niet in Nederland werd toegepast, maar dat het NFI dit onderzoek zeker zou hebben uitgevoerd als die techniek destijds beschikbaar was geweest. De vordering tot afgifte van de ruwe DNA-files wordt dan ook toegewezen.
4.6.
Ter zitting heeft [E] naar voren gebracht dat pas nadat het hiervoor bedoelde onderzoek door [C] is uitgevoerd, aan de hand van de resultaten daarvan, duidelijk wordt in hoeverre de overige door [eiser] gevorderde stukken tot een novum in zijn strafzaak zouden kunnen leiden. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [eiser] op dit moment nog geen belang heeft bij afgifte van andere stukken dan de ruwe DNA-files, zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen. Dit geldt te meer voor wat betreft de in 3.1. onder a., c. i), ii), iv) en v) en e. genoemde stukken, nu deze stukken reeds verstrekt, dan wel vernietigd of anderszins niet meer voorhanden zijn en de Staat in redelijkheid niet tot het onmogelijke veroordeeld kan worden. Voor zover [eiser] zou menen dat de vernietiging van de hiervoor omschreven stukken (van overtuiging) onrechtmatig is geweest, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Staat voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze vernietiging conform de handelwijze in soortgelijke zaken heeft plaatsgevonden, zodat voorshands van onrechtmatigheid niet gebleken is.
4.7.
In de omstandigheid dat ieder van partijen zowel in het gelijk als in het ongelijk is gesteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren op de hierna vermelde wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de Staat om binnen één maand na betekening van dit vonnis de ruwe DNA-files (zgn. .RSA-files) opgeslagen bij het NFI onder de kenmerken 2007.11.08.001 en 2008.05.08.135 aan (de advocaat van) [eiser] te verstrekken;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.
mvt