ECLI:NL:RBDHA:2017:7899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB 17/4135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afgifte machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Dominicaanse jongvolwassene, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van zijn gezinsleven met zijn moeder, referente. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen sprake was van een inmenging in het gezinsleven, ondanks de erkenning van de familieband. Eiser, die financieel afhankelijk is van zijn moeder en medische problemen heeft, voerde aan dat verweerder ten onrechte had afgezien van het horen in bezwaar en dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in de belangenafweging. De rechtbank stelde vast dat eiser financieel volledig afhankelijk was van referente en dat zijn grootmoeder, bij wie hij woonde, niet meer in staat was om voor hem te zorgen. Ook werd vastgesteld dat het Dominicaanse zorgstelsel niet voldeed aan de zorgbehoeften van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser en de relevante omstandigheden in acht genomen moeten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4135
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 juni 2017 in de zaak tussen
[de man]
geboren op [geboortedatum 1] 1994, van Dominicaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. H.L.M. Lichteveld),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 september 2015 tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV), met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 januari 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 21 februari 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2017. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig [de vrouw] (referente) en H.G. Mannekes, tolk in de Spaanse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op
29 september 2015 heeft referente een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv ten behoeve van eiser, haar zoon. Referente heeft naast eiser nog een dochter, genaamd [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 2001.Eiser heeft twee keer eerder verzocht om advies in het kader van een mvv. Het eerste verzoek is afgewezen, omdat referente geen uitspraak van de kinderrechter had overgelegd waaruit blijkt dat de vader van eiser toestemming geeft voor vertrek van eiser uit de Dominicaanse Republiek. Het tweede verzoek is afgewezen, omdat eiser ondertussen meerderjarig was geworden. Het tweede verzoek van zijn zusje is wel toegewezen waardoor zij in 2013 in het bezit is gesteld van een mvv. Zowel referente als haar dochter bezitten inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Eiser woont in de Dominicaanse Republiek bij zijn grootmoeder en was ten tijde van de aanvraag 21 jaar. Eiser heeft een lekkende hartklep en een oogaandoening (chronische glaucoom) aan beide ogen.
1.2
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser moet worden beschouwd als jongvolwassene die nog steeds deel uitmaakt van het gezin van referente. Volgens verweerder is weliswaar sprake van familie- en gezinsleven tussen referente en eiser, maar is geen sprake van een inmenging. Ook bestaan er geen objectieve en subjectieve belemmeringen voor referente en de zus van eiser om het gezinsleven in de Dominicaanse Republiek uit te oefenen. Verder is niet aangetoond dat tussen eiser en referente sprake is van ‘more than normal emotional ties’. Eiser heeft weliswaar medische problemen, maar niet gebleken is dat eiser voor medische behandeling exclusief afhankelijk is van referente. Uit de overgelegde documenten blijkt immers dat eiser een beroep kan doen op het Dominicaanse zorgstelsel. Ook leven eiser en referente nu al een aantal jaren gescheiden van elkaar en heeft eiser blijkbaar zonder de aanwezigheid van referente kunnen functioneren in zijn land van herkomst. De financiële ondersteuning van referente aan eiser beschouwt verweerder als normaal en daarnaast betekent het overmaken van geld niet automatisch dat eiser zonder deze bijdrage niet in staat is om te functioneren.
2.1
Eiser voert in de eerste plaats aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. Het bezwaarschrift was niet kennelijk ongegrond. Verweerder heeft immers zelf in het bestreden besluit erkend dat de eerdere stelling dat eiser niet meer tot het gezin van referente behoorde onjuist was. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit erkend dat de medische omstandigheden van eiser moeten worden meegewogen in de belangenafweging.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de inhoud van het bezwaarschrift niet had mogen afzien van het horen. In het primaire besluit heeft verweerder zich ten aanzien van artikel 8 van het EVRM op het standpunt gesteld dat eiser niet beschouwd kan worden als een jongvolwassene die nog steeds behoort tot het gezin van zijn ouders en dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven, omdat geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat, anders dan in het primaire besluit is vermeld, eiser als jongvolwassene nog steeds deel uitmaakt van het gezin van referente, dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiser en referente en dat de toetsing van ‘more than normal emotional ties’ deel uitmaakt van de belangenafweging. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bezwaren waarover, naar objectieve maatstaven, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat die bezwaren niet zouden kunnen leiden tot een ander besluit en was er dus geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
2.3
Het voorgaande betekent dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3. Eiser voert verder aan dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Volgens eiser moet zwaar worden meegewogen dat eiser als jongvolwassene nog steeds tot het gezin van referente behoort. Eiser is verder van mening dat wel degelijk sprake is van subjectieve belemmeringen om het gezinsleven in de Dominicaanse Republiek uit te oefenen. Ook is volgens eiser sprake van ‘more than normal emotional ties’ tussen hem en referente. Eiser heeft een groot aantal overmakingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat referente met regelmaat geld aan eiser overmaakt. Verder wonen eiser en zijn grootmoeder in een door referente gehuurde woning. Zonder de financiële steun van referente is eiser niet in staat in zijn levensonderhoud te voorzien. Ook heeft eiser medische problemen waardoor hij extra zorg en aandacht nodig heeft. Zijn grootmoeder kan de zorg vanwege de verslechtering van haar eigen gezondheid niet meer verlenen. De vader van eiser werkt en woont op een afstand van drie en een half uur van de woonplaats van eiser, zodat hij niet geacht kan worden in staat te zijn deze zorg aan eiser te verlenen. Ook dient in het voordeel van eiser mee te wegen dat de intentie altijd is geweest om zowel eiser als zijn zus naar Nederland te laten overkomen.
4.1
In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven en privéleven. Op grond van het tweede lid van dat artikel is – kort gezegd – geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is.
4.2
Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven een 'fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechter dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat tussen eiser en referente sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt voorts vast dat niet in geschil is dat met de weigering van de mvv geen verblijfstitel wordt ontnomen die eiser in staat stelde tot het uitoefenen van het familie- en gezinsleven zodat geen sprake is van een inmenging.
5.2
De rechtbank is, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden op de juiste wijze heeft betrokken in de belangenafweging. Ten aanzien van de financiële bijdrage van referente aan eiser heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit mogelijk moet worden gezien als een extraatje en dat niet is gebleken dat eiser zonder deze bijdrage niet in staat is om te functioneren. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft onderbouwd dat referente maandelijks een geldbedrag overmaakt aan eiser. Ter zitting is verder gebleken dat eiser geen andere inkomsten heeft en dat referente ook de huur van de woning waarin eiser momenteel woont, betaalt. Dit wordt, zoals ter zitting is gebleken, niet betwist door verweerder. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting bovendien aangegeven dat evenmin wordt betwist dat eiser vanwege zijn medische problemen slechts beperkt onderwijs kan volgen en niet in staat is om te werken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de omstandigheid dat eiser momenteel financieel volledig afhankelijk is van referente en zelf niet in staat is en ook naar verwachting nimmer in staat zal zijn om voor zijn eigen inkomsten te zorgen onvoldoende in de belangenafweging betrokken.
5.3
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser en referente al een aantal jaren gescheiden van elkaar leven en dat eiser blijkbaar zonder de aanwezigheid van referente heeft kunnen functioneren in zijn land van herkomst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee echter miskent dat eiser al die tijd bij zijn grootmoeder heeft gewoond en dat zij voor hem heeft gezorgd. Uit de overgelegde verklaring van [de arts] . blijkt echter dat de grootmoeder van eiser vanwege haar verslechterde gezondheid niet meer in staat is om deze zorg voor eiser op zich te nemen. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven wordt ook dit niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de omstandigheid dat de grootmoeder van eiser, anders dan voorheen, nu niet meer voor eiser kan zorgen, echter niet dan wel onvoldoende meegewogen in de belangenafweging.
5.4
Ten aanzien van het medisch vangnet heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat eiser een beroep kan doen op het Dominicaanse zorgstelsel. Ter zitting is echter gebleken dat dit zorgstelsel alleen bedoeld is voor bezoeken aan artsen maar niet voor de zorg die eiser dagelijks nodig heeft. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser meerdere keren per dag zijn ogen moet (laten) druppelen, omdat zijn ogen anders snel achteruit gaan en hij als gevolg daarvan volledig blind kan worden. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder dit bij de belangenafweging heeft betrokken.
5.5
Tot slot heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eveneens ten onrechte niet meegewogen in de belangenafweging dat de intentie altijd is geweest om zowel eiser als zijn zusje naar Nederland te laten komen. Uit overweging 48 van het arrest van het EHRM van 8 november 2016 inzake El Ghatet tegen Zwitserland (nr. 56971/10) kan worden afgeleid dat dit een aspect is dat in de belangenafweging moet worden meegewogen.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet alle van belang zijnde omstandigheden bij de afweging of een ‘fair balance’ is gevonden tussen enerzijds het belang van eiser bij uitoefening van zijn familieleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij een restrictief toelatingsbeleid heeft betrokken. Hieruit volgt dat het bestreden besluit eveneens is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder een nieuwe belangenafweging dient te maken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer.
6.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
6.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,- (zegge: negenhonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SA
D: C
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.