2.6.In de zaak die leidde tot het Neurim-arrest, had Neurim een octrooi verkregen voor de toepassing van melatonine als geneesmiddel tegen slapeloosheid. Zij heeft in juni 2007 een handelsvergunning (VHB) verkregen voor een humaan geneesmiddel, die zij in haar ABC aanvrage als eerste handelsvergunning heeft aangemerkt. Deze aanvrage werd door het betreffende octrooibureau evenwel geweigerd, omdat er in 2001 al een handelsvergunning was verstrekt voor het diergeneeskundig gebruik van melatonine (het reguleren van het seizoensgevoelige fokken van schapen). Neurim is tegen deze weigering opgekomen bij de High Court of Justice (Chancery Division – Patents Court – Arnold J), die de vordering van Neurim heeft afgewezen. Daartegen is hoger beroep ingesteld bij de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division). Hoewel deze laatste instantie van oordeel was dat de argumenten van Neurim gegrond waren, heeft zij bij beslissing van 11 maart 2011 onder meer de volgende prejudiciële vragen gesteld:
1. Moet artikel 3, sub d, van [de ABC-verordening] in gevallen waarin voor een geneesmiddel met een bepaalde werkzame stof een [VHB] (A) is verleend, aldus worden uitgelegd dat deze vergunning in de weg staat aan de afgifte van een [ABC] op basis van een latere [VHB] (B) van een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, wanneer de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming in de zin van artikel 4 zich niet uitstrekken tot het in de handel brengen van het product dat valt onder de eerdere [VHB]?
3. Maakt het voor het antwoord op de vorige vragen verschil indien de eerdere [VHB] is verleend voor een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik voor een bepaalde indicatie en de latere [VHB] is verleend voor een geneesmiddel voor menselijk gebruik voor een andere indicatie?
Het Hof van Justitie heeft in het Neurim-arrest onder meer het volgende overwogen:
17. Om te beginnen dient erop te worden gewezen dat in het hoofdgeding vaststaat dat de werkzame stof van de twee betrokken geneesmiddelen als zodanig niet wordt beschermd door een octrooi. Voorts beschermt het basisoctrooi waarvoor het ABC is aangevraagd, een toepassing van deze werkzame stof waarvoor een van kracht zijnde VHB als geneesmiddel voor menselijk gebruik is verkregen. Ten slotte is eerder een eveneens van kracht zijnde VHB afgegeven voor een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik dat dezelfde werkzame stof bevat.
18. In die context wenst de verwijzende rechterlijke instantie met de eerste en de derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, in wezen te vernemen of de artikelen 3 en 4 van de ABC-verordening aldus moeten worden uitgelegd dat, in een geval zoals in het hoofdgeding aan de orde is, het bestaan van een eerdere VHB die voor een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik is verkregen, volstaat om de afgifte van een ABC voor de toepassing van het product waarvoor de andere VHB is verkregen, te beletten.
21. De eerste drie voorwaarden waarvan artikel 3 van de ABC-verordening de afgifte van een certificaat afhankelijk stelt, hebben betrekking op het “product” in kwestie en vereisen dat dit product wordt beschermd door en [bedoeld zal zijn: een, rb] van kracht zijnd basisoctrooi, dat voor het product als geneesmiddel een van kracht zijnde VHB is verkregen, en dat voor het product niet eerder een certificaat is verkregen.
22. Tegelijkertijd moet evenwel worden benadrukt dat de fundamentele doelstelling van de ABC-verordening erin bestaat voldoende bescherming te garanderen ter aanmoediging van het farmaceutisch onderzoek, dat een beslissende bijdrage levert tot de voortdurende verbetering van de volksgezondheid (zie arresten van 24 november 2011, Medeva, C-322/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Georgetown University e.a., C-422/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 24).
23. In dit verband was de vaststelling van die verordening ingegeven door het feit dat de duur van de door het octrooi verleende effectieve bescherming ontoereikend was om de in het farmaceutisch onderzoek gedane investeringen af te schrijven, en beoogde zij dus deze tekortkoming te verhelpen door de invoering van een ABC voor geneesmiddelen (zie reeds aangehaalde arresten Medeva, punt 31, en Georgetown University e.a., punt 25).
24. Blijkens punt 28van de toelichting bij het voorstel voor een verordening (EEG) van de Raad van 11 april 1990 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen [COM(90) 101 def.] kan overeenkomstig artikel 2 van de ABC-verordening voor een octrooi dat een nieuwe toepassing van een nieuw of een reeds bekend product beschermt, zoals het octrooi dat in het hoofdgeding aan de orde is, net als voor een octrooi dat een “product” beschermt of voor een octrooi dat een werkwijze voor de verkrijging van een “product” beschermt, een ABC worden afgegeven dat dan ingevolge artikel 5 van deze verordening dezelfde rechten verleent als die welke door het basisoctrooi ten aanzien van dat nieuwe gebruik van dit product werden verleend, binnen de bij artikel 4 van die verordening gestelde beperkingen (zie, naar analogie, arrest Medeva, reeds aangehaald, punt 32, alsook beschikking van 25 november 2011, University of Queensland en CSL, C-630/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 38).
25. Indien een octrooi tot bescherming strekt van een nieuwe therapeutische toepassing van een bekende werkzame stof die reeds is verhandeld in de vorm van een geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik voor andere therapeutische indicaties, ongeacht of deze al dan niet worden beschermd door een eerder octrooi, kan dus voor het in de handel brengen van een nieuw geneesmiddel waarmee commercieel profijt wordt getrokken uit de nieuwe therapeutische toepassing van diezelfde werkzame stof, zoals die door het nieuwe octrooi wordt beschermd, aan de houder van dat octrooi een ABC worden afgegeven waarvan de beschermingsomvang zich hoe dan ook niet tot de werkzame stof als zodanig zal uitstrekken, maar enkel tot het nieuwe gebruik van dat product.
26. In een dergelijke situatie kan enkel de VHB van het eerste geneesmiddel, dat het product bevat en is toegestaan voor een therapeutisch gebruik dat overeenstemt met het gebruik dat wordt beschermd door het octrooi op basis waarvan de ABC-aanvraag is ingediend, worden beschouwd als de eerste VHB van “dit product” als geneesmiddel dat voor deze nieuwe toepassing wordt gebruikt, in de zin van artikel 3, sub d, van de ABC-verordening.
(…)
27. Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de eerste en de derde vraag worden geantwoord dat de artikelen 3 en 4 van de ABC-verordening aldus moeten worden uitgelegd dat, in een geval zoals in het hoofdgeding aan de orde is, het enkele bestaan van een VHB die eerder voor het geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik is verkregen, er niet aan in de weg staat dat een ABC wordt afgegeven voor een andere toepassing van hetzelfde product waarvoor een VHB is afgegeven, mits deze toepassing binnen de beschermingssfeer valt van het basisoctrooi op basis waarvan de ABC-aanvraag is ingediend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat het begrip ‘product’, gelet op de toelichting bij de Verordening - in het bijzonder de paragrafen 11 en 35 - en gelet op de jurisprudentie van het Hof - in het bijzonder de zaken BASF (C-258/99), Pharmacia Italia (C-31/03), MIT (C-431/04) en Yissum (C-31/03) - alsmede de Nederlandse jurisprudentie (Lundbeck/Generieken), in de strikte zin van werkzame stof moet worden opgevat. Gelet op die strikte uitleg moeten de werkzame stoffen estradiolvaleraat en dienogest worden gezien als het product dat kan worden geïdentificeerd in de handelsvergunning voor het geneesmiddel Qlaira. Aangezien voor dit product reeds eerder een handelsvergunning is verleend (Climodien), verzet artikel 3, onder d, van de Verordening zich tegen afgifte van een aanvullend beschermingscertificaat
.Het Neurim-arrest maakt dat volgens verweerder niet anders omdat het Hof van Justitie de prejudiciële vraag in dat arrest heeft geherformuleerd tot een beperkte rechtsvraag in de specifieke context van het dossier, te weten de situatie waarin de eerste handelsvergunning was afgegeven voor een diergeneesmiddel. De betekenis van het dictum moet derhalve geacht worden te zijn beperkt tot die specifieke, thans niet aan de orde zijnde situatie. Een ruimere uitleg van het Neurim-arrest zou zich niet verdragen met de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op de Verordening, noch met de eerdere jurisprudentie van het Hof. Van belang daarbij is aldus nog steeds verweerder, dat het Hof niet uitdrukkelijk afstand heeft genomen van de eerdere lijn zoals in de zaak Yissum, wat bij een principiële koerswijziging wel voor de hand zou hebben gelegen. Een ruime uitleg zou ook een aanzienlijk stijging tot gevolg hebben van het aantal certificaten met substantiële gevolgen voor de geneesmiddelenmarkt.
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de lijn die het Hof in het Neurim-arrest volgt, blijk geeft van een ruime, doelgerichte benadering die aansluit bij de fundamentele doelstelling van de Verordening, inhoudende dat voldoende bescherming wordt gegarandeerd ter aanmoediging van farmaceutisch onderzoek. Volgens deze benadering dient bij de beoordeling van een ABC-aanvraag mede in aanmerking te worden genomen of de aan het aangevraagde ABC ten grondslag gelegde basisoctrooi een nieuwe bestemming van het product in kwestie betreft. In de onderhavige zaak is dat volgens eiseres het geval, omdat Qlaira een combinatie van de bekende werkzame stoffen estradiolvaleraat en dienogest voor de nieuwe therapeutische toepassing anticonceptie bevat en de toepassing van deze combinatie in een meerfasen anticonceptiemiddel wordt beschermd door conclusie 1 van het basisoctrooi. Nu het gaat om een nieuw geneesmiddel, waarvoor een afzonderlijke administratieve vergunningprocedure is doorlopen, en dat voorafgaand aan de afgifte van de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de EG niet op de gemeenschappelijke markt mocht worden verhandeld, moet aan eiseres een ABC worden afgegeven. Daarmee wordt zij beloond voor de inspanningen die zijn verricht teneinde een nieuw geneesmiddel op de markt beschikbaar te maken waarmee recht wordt gedaan aan de doelstellingen van de Europese wetgever.