ECLI:NL:RBDHA:2017:7939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit en etniciteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Ethiopische nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat de identiteit, etniciteit en herkomst van de eiser niet aannemelijk konden worden gemaakt. De eiser had gesteld dat hij problemen had ondervonden in Ethiopië door de werkzaamheden van zijn vader bij de overheid en diens betrokkenheid bij de Oromo Liberation Front (OLF).

Tijdens de zitting op 29 juni 2017 werd het asielrelaas van de eiser als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die in Italië als meerderjarig geregistreerd stond, geen identificerende documenten had overgelegd ter staving van zijn in Nederland opgegeven geboortedatum. De rechtbank vond dat verweerder terecht had gesteld dat de eiser zijn identiteit en etniciteit niet had kunnen onderbouwen, en dat er geen reden was om aan te nemen dat hij in Ethiopië gegronde reden had te vrezen voor vervolging.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel en dat het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijsstukken en het aannemelijk maken van de gestelde identiteit en etniciteit in asielprocedures. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/11834
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. E.W.B. van Twist,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 juni 2017 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Ethiopische nationaliteit. Hij heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 2 januari 2017 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij Ethiopië heeft moeten verlaten door problemen die door de werkzaamheden van zijn vader bij de overheid en betrokkenheid van zijn vader bij de politieke partij Oromo Liberation Front (OLF) zijn ontstaan.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • De identiteit, Oromo etniciteit, nationaliteit en de herkomst (Ethiopië);
  • De werkzaamheden van de vader van eiser bij de lokale administratie, de betrokkenheid van eisers vader bij OLF en de problemen die als gevolg van deze werkzaamheden en betrokkenheid zijn ontstaan.
Verweerder acht eisers Ethiopische nationaliteit geloofwaardig. Eisers identiteit, gestelde Oromo etniciteit en herkomst worden niet gevolgd. Eisers in Nederland opgegeven geboortedatum wordt niet gevolgd nu uit dactyloscopisch onderzoek van 6 april 2017 is gebleken dat eiser voor zijn komst naar Nederland in Italië geregistreerd is als [naam], geboren op [geboortedatum], eveneens van Ethiopische nationaliteit. Eiser heeft geen identificerende documenten overgelegd die zijn in Nederland opgegeven geboortedatum bevestigen. Eiser ontbeert belangrijke en essentiële kennis over zijn gestelde Oromo etniciteit om welke reden deze ook niet wordt gevolgd. Eiser heeft zijn herkomst evenmin aannemelijk gemaakt nu hij geen specifieke verklaringen af kan leggen over zijn gestelde herkomst in Ethiopië. Ook eisers verklaringen met betrekking tot de werkzaamheden van zijn vader en de gestelde problemen door diens werkzaamheden voor OLF zijn blijkens het bestreden besluit niet geloofwaardig geacht door zijn summiere en algemene verklaringen over de gebeurtenissen.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Ethiopië gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), noch dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico loopt op een in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste of tweede lid, van de Vw, noch is er reden aan eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw. Het besluit omvat tevens een terugkeerbesluit, waarin is bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten.
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser heeft betoogd dat hij minderjarig is en dat moet worden uitgegaan van zijn in Nederland opgegeven geboortedatum. Eiser was ziek in Italië en weet niet meer wat hem precies gevraagd is of welke antwoorden hij heeft gegeven. Ook zijn eisers personalia in Italië opgeschreven door tolken en heeft eiser niet de mogelijkheid gekregen deze informatie na te bespreken of te corrigeren. Verder stelt de gemachtigde van eiser vast dat eiser in zijn gedrag ook minderjarig overkomt, conform de door hem opgegeven leeftijd. Er had een leeftijdsonderzoek plaats moeten vinden.
7. Vast staat dat eiser in Italië als meerderjarig geregistreerd staat en dat hij geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd ter staving van zijn nu gestelde minderjarigheid. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, waarin het voornemen is herhaald en ingelast, terecht op het standpunt gesteld dat uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten van 6 april 2017 blijkt dat de in dat land geregistreerde geboortedatum van eiser is gebaseerd op de door hem afgelegde verklaringen bij het afnemen van zijn vingerafdrukken wegens illegale grensoverschrijding. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, nu eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd om zijn geboortedatum te staven, uitgegaan moet worden van de door hem in Italië opgegeven geboortedatum. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in, onder meer, de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134) en 30 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1454). Verweerder was dan ook niet gehouden een leeftijdsonderzoek aan te bieden aan eiser.
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen documenten kan inbrengen om zijn identiteit, etniciteit en herkomst te onderbouwen. Eiser heeft geen documenten meegenomen en heeft geen contact met zijn familie. Eisers etniciteit zou op basis van zijn donkere huidskleur al moeten kunnen worden vastgesteld. Eiser heeft voorts alle aan hem gestelde vragen over zijn herkomstgebied genoegzaam beantwoord. Het is niet vreemd dat hij niet meer weet te vertellen over de subgroepen. Eiser weet wel meer prominente Oromo leden te noemen maar verweerder heeft dit niet zo aan hem gevraagd. Ook spreekt eiser wel Oromo maar niet zo goed als het Amhaars, omdat hij vanaf zijn tiende bij zijn oom in een Amhaars sprekende omgeving woonde en er op school ook overwegend Amhaars werd gesproken.
9. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit, Oromo etniciteit en zijn herkomst uit Walete, in Ethiopië, niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit en het daarin vervatte voornemen uitvoerig uiteengezet waarom eiser in zijn verklaringen over identiteit, etniciteit en herkomst niet wordt gevolgd. Eiser heeft geen enkel document ter staving van zijn verklaringen ingebracht en heeft slechts gebrekkige kennis aangaande de Oromo gemeenschap en zijn gestelde herkomstgebied getoond. Van eiser mag verwacht worden enige basale informatie aangaande de Oromo gemeenschap te tonen. Hij is hierin niet geslaagd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien op welke wijze aan de hand van zijn huidskleur zijn etniciteit en herkomst zouden kunnen worden vastgesteld. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
10. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser kon niet van de werkzaamheden van zijn vader weten, omdat hij bij zijn oom woonde. Eiser heeft eerder nooit geweten dat zijn vader politiek actief was of dat er problemen waren met de autoriteiten. Hij heeft de dood van zijn moeder vernomen van zijn vader die zelf waarschijnlijk ook ernstig getraumatiseerd was.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen de gestelde problemen door de werkzaamheden van zijn vader en diens betrokkenheid bij OLF niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe heeft verweerder terecht overwogen dat nu eisers gestelde etniciteit niet wordt gevolgd, daarmee evenmin aannemelijk is dat de vader van eiser Oromo zou zijn en bij het OLF betrokken zou zijn. Ook heeft eiser slechts zeer algemeen en summier over de werkzaamheden en de problemen van zijn vader kunnen verklaren. Nu eiser heeft gesteld dat zijn vader hem alles in Libië heeft verteld mag van eiser verwacht worden dat hij meer zou weten over zijn vaders werkzaamheden en de daar uit voortvloeiende problemen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: