ECLI:NL:RBDHA:2017:7969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
09-827818-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en diefstal in Alphen aan den Rijn met medeplegen

Op 18 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en diefstal. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 december 2016 in Alphen aan den Rijn, waar de verdachte samen met een medeverdachte een rookbom heeft gemaakt, wat leidde tot een brand in een flatwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor de aangrenzende percelen en levensgevaar voor de bewoners met zich meebracht. De verdachte heeft samen met de medeverdachte een mengsel van suiker en andere stoffen bereid, wat resulteerde in een brand die aanzienlijke schade veroorzaakte en leidde tot de evacuatie van tientallen bewoners. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, aangezien de verdachte en de medeverdachte samenwerkten bij het maken van de rookbom. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan diefstal van een mobiele telefoon op 11 december 2016. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 404 dagen op, waarvan 360 dagen onvoorwaardelijk en 120 dagen voorwaardelijk, alsook een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/827818-16
Datum uitspraak: 18 juli 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboorteplaats] [geboortedatum] 1984,
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 juli 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T. Prijn, advocaat te Noordwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk brand heeft
gesticht door in een woning (een (rook)bom te maken) (door) [adres 3] en
suiker te vermengen en/of te verwarmen, althans (een) brandbare stof(fen) te
vermengen en/of verwarmen, ten gevolge waarvan die woning en daarin zich
bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de aangrenzende percelen, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de personen die
zich in de belendende percelen bevonden, in elk geval levensgevaar voor een
ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen
die zich in de belendende percelen bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, in zijn¸
althans eenwoning,
(een (rook)bom te maken) (door) [adres 3] en suiker te vermengen en/of te
verwarmen, althans (een) brandbare stof(fen) te vermengen en/of verwarmen ten
gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is
geweest, dat dat mengel van [adres 3] en suiker vlam heeft gevat en/of
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is
ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor aangrenzende percelen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de personen die zich in
die aangrenzende percelen bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander
of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die
zich in die aangrenzende percelen bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
2.
hij, op of omstreeks 11 december 2016 te Alphen aan den Rijn,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen
een mobiele telefoon (type: Apple Iphone 6), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 december 2016 te Alphen aan den Rijn,
opzettelijk een mobiele telefoon (type: Apple Iphone 6), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door
misdrijf onder zich had, te weten door vondst, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.

3.Bewijsoverwegingen

Feit 1 [1]
3.1.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 18 december 2016 kreeg de politie een melding dat er brand zou zijn aan de [adres 2] te Alphen een den Rijn. Het betrof een flatwoning op de 10e etage. Bij aankomst was er al rookontwikkeling op de galerij. [2] Inmiddels was ook de brandweer ter plaatse gekomen. In de woning was er een brand met een grote vuurbelasting. De brandhaard was in een klein vertrek in de woning die was ingericht als hobbykamer. In de hobbykamer lag een grote hoeveelheid hout. Omdat het hout was gaan branden werden de bluswerkzaamheden bemoeilijkt. Omdat er een zeer reële kans op uitbreiding van de brand naar de 11e etage was, werd overgegaan tot ontruiming van woningen op de 10e en 11e etage. Ongeveer 40 á 50 personen hebben midden in de nacht hun woning moeten verlaten. [3] Tien woningen hebben schade opgelopen. Deze schade is vastgesteld op € 69.199,38. [4]
De bewijsvraag spitst zich toe op de vraag of er sprake is geweest van medeplegen en hoe het handelen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft met zijn handelwijze bewust de aanmerkelijke kans op brand heeft aanvaard zodat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op brandstichting.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Primair omdat verdachte niet betrokken was bij het maken van de rookbom, zodat geen sprake is van medeplegen. Subsidiair heeft verdachte geen opzet dan wel schuld gehad op de brandstichting, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De eerste vraag die voorligt is of er sprake is van medeplegen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen aan een strafbaar feit kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) op internet heeft gezocht hoe zij een rookbom konden maken, welke zij vervolgens samen met oud en nieuw zouden ontsteken. [5] Op 17 december 2016 heeft verdachte met [medeverdachte] via WhatsApp contact gehad over het maken van de rookbom. Zo heeft verdachte aan [medeverdachte] de berichten gestuurd: ‘Vanaaf maar eens gaan caramelisere’ en ‘Yo gaan we nog koke dan’, waarop verdachte antwoordde: ‘hobby kamer bijna helemaal opgeruimd’. [6]
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat sprake was van een gezamenlijk plan om een rookbom te maken. Ook de uitwerking van het plan is gezamenlijk door verdachte en [medeverdachte] verricht. Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 december 2016 in de hobbykamer van de woning van medeverdachte [medeverdachte] in Alphen aan den Rijn samen met [medeverdachte] een rookbom wilde maken door [adres 3] en suiker te vermengen en op te warmen op een warmhoudplaatje. Op een gegeven moment is de vlam in de pan geslagen en stond de woning in brand. [7] Verdachte heeft [medeverdachte] geholpen bij het maken van de rookbom door lege zakken suiker weg te halen, de bak aan te geven waar de rookbom in zou moeten, en de weegschaal op nul te zetten. [8] [medeverdachte] heeft verklaard dat zij samen (de rechtbank begrijpt: elkaar afwisselend) het [adres 3] en suiker hebben geroerd en het mengsel hebben getemperatuurd. [9]
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking op het maken van een rookbom door het [adres 3] en de suiker te mengen en te verwarmen. Voldoende staat vast dat dit mengsel is ontbrand en dat als gevolg daarvan de woningbrand is ontstaan zodat er naar het oordeel van de rechtbank een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] en het ontstaan van de brand. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Voorts blijkt uit de bovengenoemde evacuatie die heeft plaatsgevonden vanwege de brand en de door de brand ontstane materiële schade, genoegzaam dat door de brand gemeen gevaar voor de aangrenzende percelen en (levens)gevaar voor de bewoners van die percelen is ontstaan.
Opzet of schuld?
Gelet op de verklaring van verdachte begrijpt de rechtbank dat het niet de bedoeling van verdachte was om opzettelijk (in de zin van boos opzet) brand te stichten en bedoeld gevaar te veroorzaken. De rechtbank ziet zich echter voor de vraag gesteld of in juridische zin sprake is van voorwaardelijk opzet op de brandstichting.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar aanleiding van de brand heeft het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 maart 2017 een explosievenonderzoek verricht. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat het mengsel van [adres 3] en suiker licht ontvlambaar is, datbij dit mengsel altijd kans is op ongewenste ontbranding of ontploffing en dat risicofactoren, zoals het onvoldoende controle hebben over de temperatuur of onvoldoende roeren die kans verhogen. [10] Daarbij geldt dat voor verbranding van een dergelijk mengsel geen zuurstof nodig is, zodat de normale blusmethode bij “vlam in de pan” door het deksel op de pan te doen, de brand niet stopt. Dit in combinatie met de hoge verbrandingssnelheid van een dergelijk mengsel, maakt dat verdachte de (chemische) reactie op het moment dat deze eenmaal is gestart, niet meer had kunnen stoppen. De deskundige stelt voorts vast dat de wijze van temperatuurbeheersing in de pan, te weten periodiek handmatig meten met een digitale laserthermometer, hetgeen verdachte heeft gedaan, op zijn zachtst gezegd foutgevoelig is. Meten met een dergelijke thermometer geeft namelijk alleen de temperatuur van het mengsel aan het oppervlak weer en is niet representatief voor de temperatuur (diep) in het mengsel. Daarnaast is de keuze voor de werkkamer vol met brandbare materialen een zeer slechte locatiekeuze geweest voor de bereiding van het mengsel.
Voorts blijkt uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting dat verdachte zich bewust was van de kans dat brand zou kunnen ontstaan. Verdachte heeft verklaard dat wist dat het gevaarlijk was. Hij heeft verklaard dat het niet verstandig zou zijn een rookbom in zo een klein kamertje te maken met zoveel hout erbij. [11] Uit eenvoudig te raadplegen openbare bronnen op internet blijkt dat het maken van een rookbom (brand)gevaarlijk is en dat wordt geadviseerd om een rookbom buiten te maken. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte] op de computer heeft gezocht hoe het maken van een rookbom in zijn werk ging, [12] zodat aannemelijk is dat hij van deze informatie op de hoogte was.
Op grond van deze bevindingen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door op de hiervoor beschreven wijze samen met [medeverdachte] een rookbom in de woning van [medeverdachte] te maken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er brand zou ontstaan.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2 [13]
3.2.1
Inleiding
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
11 december 2016 te Alphen aan den Rijn primair schuldig heeft gemaakt aan diefstal en subsidiair aan verduistering van een telefoon van [slachtoffer].
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit en dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 primair tenlastegelegde. Bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan
3.2.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, welke feit verdachte ook heeft bekend. Nu verdachte noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 4 juli 2017;
  • het proces-verbaal van aangifte, blz. 3-5.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 18 december 2016 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in
vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft
gesticht door in een woning een rookbom te maken door [adres 3] en
suiker te vermengen en te verwarmen,
ten gevolge waarvan die woning en daarin zich
bevindende goederen gedeeltelijk is verbrand,
en daarvan gemeen gevaar voor de aangrenzende percelen, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de personen die
zich in de belendende percelen bevonden,
te duchten was;
2. subsidiair
hij, op 11 december 2016 te Alphen aan den Rijn,
opzettelijk een mobiele telefoon (type: Apple Iphone 6),
toebehorende aan [slachtoffer],
en welk goed verdachte anders dan door
misdrijf onder zich had, te weten door vondst, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
- ten aanzien van feit 1 primair
: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
- ten aanzien van feit 2 subsidiair:
verduistering.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien verdachte wordt veroordeeld, een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest of aan verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met de medeverdachte een mengsel gemaakt ten behoeve van het maken van een rookbom, dat tijdens het maken daarvan is ontbrand. De brand heeft grote materiële gevolgen gehad, maar het had nog veel erger kunnen aflopen. Een brand in een flatgebouw is de nachtmerrie van iedere flatbewoner. De impact en de angst die de brand op de bewoners van de flat heeft gehad moet, mede blijkens een slachtofferverklaring en de reactie(s) van bewoners direct na het ontstaan van de brand, groot zijn geweest. Verdachte heeft zich op geen enkel moment voldoende rekenschap gegeven van het feit dat het wel eens anders zou kunnen uitpakken dan gepland. De handelwijze van verdachte was onverantwoordelijk en onbezonnen en de rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een mobiele telefoon. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van onvoldoende respect voor andermans eigendom, immers heeft hij ten koste van een ander zichzelf met deze telefoon verrijkt. Enkel door tussenkomst van de supermarkt heeft de aangeefster haar telefoon weer terug gekregen.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte d.d. 12 juni 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 27 maart 2017. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte geen hulpvraag heeft en dat begeleiding vanuit de reclassering niet geïndiceerd is. Verdachte is zelfredzaam, hij lost zijn schulden af en hij heeft zich, gelet op het onderhavige feit, goed staande kunnen houden. Daarnaast heeft verdachte een baan, een relatie en een woning.
Straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt op het handelen van verdachte. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, waarmee wordt beoogd verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
De vorderingen
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.165,93, bestaande uit € 1.015,93 materiële schade en
€ 2.150,- immateriële schade (feit 1).
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 250,- (feit 2).
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde] heeft de verdediging primair geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij, en subsidiair tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, omdat de schade onvoldoende vastgesteld en onderbouwd is. Meer subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, omdat het voegingsformulier niet is ondertekend. Indien de vordering wel wordt toegewezen verzoekt de verdediging om deze te matigen en maximaal een bedrag van € 1.500,- toe te wijzen.
Ook ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van [benadeelde]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens verdachte betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal het gevorderde bedrag ten aanzien van het eigen risico toewijzen nu deze schade deugdelijk is onderbouwd met een overzicht betreffende het eigen risico van de zorgverzekeraar. Ook de gevorderde bedragen ten aanzien van de beschadigde bank en de gordijnen zijn deugdelijk onderbouwd met aankoopfacturen. De rechtbank zal rekening houden met een waardevermindering in verband met afschrijving en zal zij respectievelijk bedragen van € 55,- en € 500,- toewijzen. Dit betekent dat de rechtbank aangaande de materiële schade in totaal een bedrag van € 816,26 zal toewijzen.
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, voor het overige afwijzen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, zal de rechtbank naar billijkheid en gelet op vergelijkbare uitspraken een bedrag van € 500,- toewijzen.
Gelet op het bovenstaande en nu anders dan de verdediging heeft betoogd, het schadeformulier wel door [benadeelde] is ondertekend, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.316,26.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 december 2016 is ontstaan.
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, dit deel niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.316,26,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde].
7.5
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van [slachtoffer]
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 30,- (aanschaf van een nieuwe simkaart), naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit en verdachte deze schade niet heeft betwist. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze voor het overige onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 30,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 11 december 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 30,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 47, 57, 157 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
- ten aanzien van feit 1 primair
: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
- ten aanzien van feit 2 subsidiair:
verduistering;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 404 (vierhonderdvier) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
360 (driehonderdzestig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde], een bedrag van € 1.316,26, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.316,26 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 30,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 30,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. D. Biever, rechter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Paul, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016350290, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 310).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 28-31.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 245-246.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 235.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], blz. 119.
6.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 150-155.
7.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2017.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] blz. 114.
9.Verklaring van verdachte [medeverdachte], afgelegd bij de rechter-commissaris op 17 maart 2017.
10.Een ander geschrift, te weten het rapport van het Nederland Forensisch Instituut, blz. 253-264.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] blz. 114.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], blz. 116-124.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016348545, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 25).