Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
V-nummer: [nummer]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser afkomstig uit Irak. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig waren, maar dat zijn claim dat hij atheïst is en daardoor problemen ondervindt in Irak, niet geloofwaardig was. Eiser stelde dat hij sinds zijn jeugd niets meer met de islam had gedaan en dat hij zich sinds augustus 2014 als atheïst beschouwde. Hij voerde aan dat hij mishandeld was door milities vanwege zijn ongeloof en dat zijn vader hem had verstoten.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claim van atheïsme. De rechtbank merkte op dat eiser niet had aangetoond dat hij actief afstand had genomen van de islam en dat zijn verklaringen over zijn proces naar atheïsme niet overtuigend waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij in Irak problemen ondervond vanwege zijn ongeloof. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om overtuigend bewijs te leveren van hun claims, vooral wanneer het gaat om religieuze overtuigingen en de gevolgen daarvan in hun land van herkomst. De rechtbank wees erop dat eiser, afkomstig uit een land waar de islam de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst is, niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk problemen had ondervonden vanwege zijn atheïsme.