ECLI:NL:RBDHA:2017:8025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
NL16.3930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van atheïsme van eiser uit Irak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser afkomstig uit Irak. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig waren, maar dat zijn claim dat hij atheïst is en daardoor problemen ondervindt in Irak, niet geloofwaardig was. Eiser stelde dat hij sinds zijn jeugd niets meer met de islam had gedaan en dat hij zich sinds augustus 2014 als atheïst beschouwde. Hij voerde aan dat hij mishandeld was door milities vanwege zijn ongeloof en dat zijn vader hem had verstoten.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claim van atheïsme. De rechtbank merkte op dat eiser niet had aangetoond dat hij actief afstand had genomen van de islam en dat zijn verklaringen over zijn proces naar atheïsme niet overtuigend waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij in Irak problemen ondervond vanwege zijn ongeloof. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om overtuigend bewijs te leveren van hun claims, vooral wanneer het gaat om religieuze overtuigingen en de gevolgen daarvan in hun land van herkomst. De rechtbank wees erop dat eiser, afkomstig uit een land waar de islam de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst is, niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk problemen had ondervonden vanwege zijn atheïsme.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL16.3930
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek.

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 november 2016 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 19 oktober 2015 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Sinds zijn 8e of 10e levensjaar heeft eiser niets meer met zijn islamitische geloof gedaan. Hij is niet meer naar de moskee gegaan, vastte niet tijdens de ramadan en hij drinkt sinds zijn puberjaren af en toe alcohol. De familie van eiser had hier geen problemen mee. Vanwege het toenemende geweld dat werd gepleegd in de naam van de islam, begon eiser vanaf februari 2014 te twijfelen aan zijn geloof. Vanaf augustus 2014 beschouwt eiser zichzelf als atheïst. Eiser besloot niet meer te geloven. Zijn omgeving is daar achter gekomen en in februari 2015 is eiser mishandeld door mannen die zeiden te behoren tot milities. Toen eiser de volgende dag uit het ziekenhuis werd ontslagen, heeft zijn vader gezegd dat hij eiser niet meer als zijn zoon beschouwt en dat eiser moest vertrekken. Eiser vermoedt dat zijn vader dit onder druk van de stam heeft gedaan. Eiser verbleef eerst drie maanden bij een vriend, waar hij is hersteld van zijn verwondingen. Daarna is eiser gaan werken in een winkel en sliep hij in een kamer boven deze winkel. Na daar ongeveer vier a vijf maanden gewerkt te hebben, besloot eiser om Irak te verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Niet geloofwaardig acht verweerder dat eiser atheïst is en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden in Irak.
4. Eiser heeft daartegen in beroep het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat zijn verklaringen een duidelijk beeld schetsen van het proces dat hij heeft doorgemaakt en welke beslissingen hij daarin genomen heeft. Verweerder stelt ten onrechte dat dit een gelijke beoordeling vergt als bij iemand die zich tot een ander geloof of een minderheidsreligie heeft bekeerd. Eiser heeft juist afstand genomen van zijn religie. Verder heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of eiser ongelovigheid wordt toegedicht. Eiser verwijst daarbij naar de bachelor scriptie van Jasper Hoogendoorn van mei 2008, getiteld ‘Bescherming tegen vervolging op religieuze gronden in het Nederlandse vreemdelingenbeleid’. Tot slot stelt eiser dat in Bagdad sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Aan zijn standpunt dat niet geloofwaardig is dat eiser atheïst is, heeft verweerder onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Het atheïsme is een actieve verwerping van het geloof in het bestaan van God. Uit eisers verklaringen is niet gebleken van een actieve verwerping van de islam, noch van een verschil in levenswijze of levensovertuiging ten opzichte van de periode waarin hij niet-praktiserend moslim was. Eiser heeft summier verklaard over het proces dat hij, naar eigen zeggen, tussen februari en augustus 2014 heeft doorgemaakt. Hij kan de verschillende stappen of twijfels gedurende dit proces niet duiden. Ook heeft eiser zijn motieven om zich van de islam af te keren en atheïst te worden niet inzichtelijk gemaakt. Zijn motief om zich volledig af te keren van de islam zou enkel liggen in het geweld dat wordt gepleegd door extremistische moslims. Deze kritiek ziet niet op de essentie van de religie. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom het niet praktiseren van de islam voor hem niet meer voldeed en er is niet gebleken van een diepgewortelde levensovertuiging. Ten slotte weet eiser weinig over het atheïsme.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met de hiervoor weergegeven motivering niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser atheïst is. Anders dan eiser in beroep heeft betoogd, heeft hij het proces waarin hij tot het atheïsme is gekomen, niet inzichtelijk gemaakt. Eiser heeft in zijn verklaringen desgevraagd een specifieke periode benoemd waarin een proces zou hebben plaatsgevonden (van februari tot augustus 2014), zodat van hem verwacht mag worden dat hij dit proces inzichtelijk maakt. Dat geldt temeer nu eiser afkomstig is uit een land waar het islamitische geloof de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst is en het zich daarvan afkeren maatschappelijk onacceptabel is. Eiser heeft echter uitsluitend verklaard dat hij vanwege de misdaden die in naam van de islam werden gepleegd, heeft besloten niet meer te geloven. Eiser heeft desgevraagd verklaard dat dit besluit voor hem nooit een probleem of conflict opleverde en dat hij zich niet met zijn omgeving bezig hield. Het atheïsme heeft niets aan zijn leven toegevoegd en zijn levenswijze is er niet door veranderd. Verweerder heeft dat onvoldoende kunnen achten. Niet gebleken is van een diepgewortelde levensovertuiging.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de geloofwaardigheid van het relaas niet op de juiste wijze heeft beoordeeld. Net als bij een bekering moet eiser overtuigende verklaringen kunnen leggen over zijn besluit atheïst te worden en het proces dat daartoe heeft geleid, temeer nu eiser desgevraagd heeft verklaard dat een proces plaatsvond. Van hem mag dan worden verwacht dat hij dat inzichtelijk maakt.
8. Met betrekking tot eisers betoog over toedichting, heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt op welke manier een toegedichte (religieuze) overtuiging een rol speelt in zijn asielrelaas. Nu verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser atheïst en uit zijn relaas blijkt dat hij in Irak nooit problemen heeft ondervonden vanwege het niet-praktiseren van de islam, kan dit betoog nergens toe leiden.
9. Ook de grond dat in Bagdad sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw faalt. Eiser heeft deze grond niet onderbouwd. De verwijzing ter zitting naar een rapport van UNHCR van 14 juni 2017, dat volgens eiser ziet op Bagdad als vestigingsalternatief, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, reeds omdat eiser afkomstig is uit Bagdad en een vestigingsalternatief niet aan de orde is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.
griffier
rechter

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: