ECLI:NL:RBDHA:2017:8101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
C/09/14/309 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling en tekortkoming in sollicitatieverplichting

Op 18 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn sollicitatieverplichting gedurende de periode van 26 juni 2014 tot 16 april 2015. De rechter-commissaris had de schuldenaar in die periode niet vrijgesteld van de sollicitatieplicht, en de rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet had gesolliciteerd of gewerkt. De rechtbank benadrukte dat de procedure voor vrijstelling niet achteraf kan worden vervangen door een inschatting van de situatie, en dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich verzet tegen een integrale herbeoordeling van de sollicitatieplicht. Ondanks de tekortkoming in de sollicitatieverplichting, oordeelde de rechtbank dat de schuldenaar aan de overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling had voldaan. Daarom werd de termijn van de schuldsaneringsregeling met negen maanden verlengd, ingaande op 27 juli 2017, en lopend tot en met 27 april 2018. De uitspraak werd gedaan door mr. G.H.M. Smelt en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier R. Becker.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummers: C/09/14/309 R
uitspraakdatum : 18 juli 2017
In de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum en plaats],
wonende te [straatnaam huisnummer en postcode]

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van 26 juni 2014 is ten aanzien schuldenaar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van, laatstelijk, mr. M.M.F. Holtrop tot rechter-commissaris en van mr. J. Wijker (Sociaal.nl Schuldsanering B.V.), kantoorhoudende te Purmerend, tot bewindvoerder.
1.2
De bewindvoerder heeft op de voet van artikel 351a van de Faillissementswet (Fw)
schriftelijk verslag uitgebracht ten aanzien van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.3
Bij brief van 16 juni 2017 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.4
Op 4 juli 2017 heeft de terechtzitting als bedoeld in artikel 352 Fw plaatsgevonden. De bewindvoerder en de schuldenaar zijn ter zitting verschenen en gehoord.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De termijn als bedoeld in artikel 349a Fw is op 26 juni 2017 verstreken. De rechtbank
staat daarmee nu voor de vraag of schuldenaar gedurende de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing was, tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen uit die regeling en, als daarvan sprake mocht zijn, of deze tekortkoming aan schuldenaar kan worden toegerekend.
2.2
Uit de dossierstukken en hetgeen ter terechtzitting is besproken is het volgende
gebleken. Schuldenaar was over de periode van 16 april 2015 tot 16 oktober 2015 door de rechter-commissaris vrijgesteld van de sollicitatieverplichting op basis van een ‘rapportage medisch (reïntegratie)advies’ van 16 april 2015. Daarna heeft de rechter-commissaris hem op basis van dergelijke rapportages van 18 december 2015 respectievelijk 3 februari 2017 vrijgesteld van 16 oktober 2015 tot en met 18 december 2016 respectievelijk van 18 december 2016 tot 3 november 2017. Vanaf de toelating tot
16 april 2015 is schuldenaar dus niet vrijgesteld. Niet weersproken is dat hij in die periode niet heeft gewerkt of gesolliciteerd. Dat maakt dat schuldenaar over die periode
tekort is geschoten in de nakoming van zijn sollicitatieverplichting.
2.3
In het verslag van 16 juni 2017 en ter terechtzitting heeft de bewindvoerder verklaard dat het op grond van de verstrekte rapporten zeer aannemelijk is dat schuldenaar in de periode van de toelating tot de datum van de eerste vrijstelling, 16 april 2015, ook al volledig arbeidsongeschikt was. Als er eerder een medisch rapport was overgelegd, zou de rechter-commissaris hem dus zeer waarschijnlijk ook hebben vrijgesteld, aldus de bewindvoerder.
2.4
De procedure van een verzoek tot vrijstelling door de rechter-commissaris laat zich niet achteraf vervangen door een inschatting. Dat is een procedure, waarin een arts op kosten van de gezamenlijke schuldeisers ten aanzien van het medische rapporteert, waarin een rechter-commissaris een oordeel geeft over een ontheffing van de plicht om te solliciteren, van welke beschikking beroep op de rechtbank open staat. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich al tegen een integrale herbeoordeling van de sollicitatieplicht. Zou een vrijstelling van de rechter-commissaris bij de beoordeling van art. 354 Fw. – of bij welke beoordeling van de nakoming van de sollicitatieverplichting dan ook – door een dergelijke inschatting vervangen kunnen worden, dan zou daarmee het vragen of nalaten te vragen van een vrijstelling een loterij zonder nieten worden; achteraf zou dan altijd kunnen worden hersteld wat eerder is verzuimd of misgegaan. Een vrijstelling dient dan niet de rechtszekerheid, maar enkel de geruststelling van sanieten. Zou de procedure enkel de geruststelling van sanieten dienen, dan zou er geen reden zijn de kosten van bijvoorbeeld de keuring ten laste van de boedel te laten komen.
2.5
In dit geval blijkt niet van een vrijstelling over de bedoelde periode. Dat de rechter-commissaris waarschijnlijk anders had beslist, maakt dat niet anders. Dat zou aanleiding hebben kunnen zijn de geschetste rechtsgang te volgen. Dat is echter niet gebeurd. Een uitzondering zou kunnen gelden voor het geval direct na aanvang van de regeling de keuring is gevraagd en na één of twee maanden een vrijstelling is verleend, maar evident abusievelijk niet met terugwerkende kracht. Hoewel ook dan de weg van hoger beroep strikt genomen aangewezen is, in zo’n geval hebben saniet en bewindvoerder gedaan wat van ze verwacht werd en speelt enkel tijdsverloop de saniet parten. De periode van 26 juni 2014 tot 16 april 2015 is echter te lang om hier als zodanig te gelden.
2.6
De rechtbank kan dan ook niet anders dan oordelen dat sprake is van een tekortkoming
in de nakoming van de sollicitatieverplichting die schuldenaar is toe te rekenen. Hij heeft immers vanaf de toelating tot de schuldsaneringsregeling per 26 juni 2014 tot 16 april 2015 niet gesolliciteerd. De sollicitatieverplichting is een basisverplichting en deze tekortkoming daarin is, gelet op het simpelweg niet solliciteren, niet van bijzondere aard. Dat schuldenaar wellicht arbeidsongeschikt is, kan bij die beoordeling niet meewegen. Dat is immers al een omstandigheid die door de arts is beoordeeld en in de beslissing van de rechter-commissaris is meegewogen. De redenering dat er een tekortkoming is die van bijzondere aard of geringe betekenis is omdat schuldenaar ten onrechte niet is vrijgesteld kan geen opgeld doen.
2.7
Nu schuldenaar echter aan de overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling
heeft voldaan, acht de rechtbank termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te
verlengen en wel met negen maanden. Schuldenaar moet zich gedurende de verlenging houden aan
alleverplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.
2.8
De verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling gaat in zodra dit vonnis
onherroepelijk is geworden. Dat is, als geen hoger beroep wordt ingesteld en met
inachtneming van de Algemene Termijnenwet, op 27 juli 2017.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verlengt de termijn van de schuldsaneringsregeling met negen maanden;
- verstaat dat die verlenging ingaat op 27 juli 2017 en daarom zal lopen tot en met
27 april 2018.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juli 2017 in tegenwoordigheid van R. Becker, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.