ECLI:NL:RBDHA:2017:8136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang opgelegd voor gebruik perceel als kampeerterrein in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, omwonenden van een perceel in Teylingen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders. Dit college had op 12 juli 2016 een last onder bestuursdwang opgelegd aan de eisers, omdat zij het perceel gebruikten als kampeerterrein, wat in strijd was met het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De eisers voerden aan dat zij recht hadden op het gebruik van het perceel, omdat de eigenaar hen toestemming had gegeven en het gebruik had gedoogd. Echter, de rechtbank oordeelde dat het gebruik van het perceel als kampeerterrein niet was toegestaan en dat de eisers niet konden worden beschouwd als rechthebbenden op het perceel.

De rechtbank constateerde dat het gebruik van het perceel door de eisers als kampeerterrein in strijd was met de geldende bestemmingsplanvoorschriften en de APV. De rechtbank overwoog dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond, aangezien het college had aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan legalisatie van het gebruik. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en oordeelde dat het handhavend optreden van het college gerechtvaardigd was. De rechtbank wees erop dat de eisers niet konden aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die zouden rechtvaardigen dat van handhaving moest worden afgezien.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.B.M. Klein Tank, in aanwezigheid van griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke, en werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2017. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2017

in de zaak tussen

[eisers] , te [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. E. Tamas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen, verweerder

(gemachtigden: B.N. Vinkenvleugel en ing. M.C.J. de Winter ).

Procesverloop

Bij brief van 3 december 2015 hebben een aantal omwonenden verweerder gevraagd om handhavend optreden tegen – onder meer - het gebruik van het perceel [adres] te [plaats] als kampeerterrein.
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft verweerder eisers een last onder bestuursdwang opgelegd om voor donderdag 14 juli 2016 om 23:59 uur de volgende overtredingen ongedaan te maken:
  • het strijdig gebruik van het terrein, namelijk het gebruiken van het terrein als kampeerterrein door in de voertuigen/kampeermiddelen dan wel andere kampeermiddelen/voertuigen te overnachten, te beëindigen en beëindigd te houden of
  • het strijdig gebruik van het terrein te beëindigen door in de voertuigen met genoemde kentekens het perceel te (laten) verwijderen en verwijderd te houden.
Hiertegen hebben eisers een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Eisers noch gemachtigde zijn daarbij verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 8 februari 2016 is door een wijkagent proces-verbaal opgemaakt waarin onder meer is geconstateerd dat op het terrein van het perceel [adres] een stadsbus staat en soms twee campers en dat deze door eisers gebruikt worden als slaapplaats.
Op 23 en februari 2016 heeft er controle plaats gehad door een medewerker bouw- en woningtoezicht waarbij is geconstateerd dat in een Franse stadsbus op het perceel wordt overnacht.
Op 11 maart 2016 heeft verweerder een voorgenomen besluit (vooraanschrijving last onder bestuursdwang) genomen, waarin eisers wordt medegedeeld, dat zij het strijdig gebruik van het terrein, namelijk het gebruik als kampeerterrein, moeten beëindigen. Verweerder heeft in dat schrijven tevens medegedeeld dat legalisatie niet tot de mogelijkheden behoort. Eisers wordt verzocht om uiterlijk voor 29 maart 2016 de betreffende overtreding te beëindigen.
Vervolgens is op 27 mei 2016 en 3 juni 2016 door de politie geconstateerd dat door eisers op het perceel is overnacht in verschillende voertuigen.
Op 30 juni 2016 is door twee buitengewoon opsporingsambtenaren geconstateerd dat eiseres in een kampeermiddel op het terrein verbleef.
Op 11 juli 2016 heeft een inspecteur bouw- en woningtoezicht een bezoek gebracht aan het perceel. Volgens zijn rapportage is daarbij door eisers verklaard dat zij in een voertuig op het perceel hebben overnacht.
2 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder onder aanzegging van bestuursdwang eisers aangeschreven om voor donderdag 14 juli 2016 om 23:59 uur de volgende overtredingen ongedaan te maken:
- het strijdig gebruik van het terrein, namelijk het gebruiken van het terrein als kampeerterrein door in de voertuigen/kampeermiddelen dan wel andere kampeermiddelen/voertuigen te overnachten, te beëindigen en beëindigd te houden of
- het strijdig gebruik van het terrein te beëindigen door in de voertuigen met genoemde kentekens het perceel te (laten) verwijderen en verwijderd te houden.
3 Eisers voeren aan dat zij recht hebben op het gebruik van het perceel aangezien de eigenaar toestemming voor het gebruik aan eisers en anderen heeft verleend dan wel het gebruik heeft gedoogd. Door rechtmatig gebruik van het perceel en het op het perceel gestalde voertuig is geen sprake van ‘kamperen’. Voorts zijn de toezichthouders van verweerder zonder toestemming het perceel en het voertuig binnengetreden. Het voertuig is in deze gelijk te stellen met een woning, aldus eisers.
4 Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan Overteylingen de bestemmingen ‘woondoeleinden’, ‘tuinen’ en ‘verblijfsgebied’.
Ingevolge artikel 15 van het bestemmingsplan is het verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de aan de grond gegeven , doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4:18, eerste lid, van de APV is het verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank constateert dat het gebruik van het perceel door hierop (in voertuigen) te overnachten en te verblijven door eisers niet is bestreden.
Dat er sprake zou zijn van rechtmatig gebruik van het perceel en van op het perceel gestalde voertuigen, en er daarom geen sprake kan zijn van ‘kamperen’, kan niet worden gevolgd, reeds nu eisers niet kunnen worden beschouwd als eigenaars of anderszins rechthebbenden op het perceel.
Nu vaststaat dat het perceel de facto gebruikt wordt als kampeerterrein, hetgeen niet wordt toegestaan door het geldende bestemmingsplan en strijdig is met de APV, en eisers niet beschikken over een omgevingsvergunning voor dit gebruik, kon verweerder ter zake handhavend optreden. Dat de eigenaar privaatrechtelijke toestemming voor het gebruik aan eisers en anderen zou hebben verleend dan wel het gebruik heeft gedoogd, doet – wat hier verder van zij - niet af aan het feit dat het gebruik als kampeerterrein in strijd is met het bestemmingsplan en de APV.
Een bestuursorgaan mag slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT6683).
Verweerder heeft te kennen gegeven geen medewerking te willen verlenen aan legalisatie van het gebruik van het onderhavig perceel.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen concreet zicht op legalisatie.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van handhaving had behoren af te zien.
Daargelaten of toezichthouders op 30 juni 2016 en 11 juli 2016 zonder toestemming van eisers een voertuig zouden zijn binnengetreden – uit de rapportages blijkt dit overigens niet - is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het gebruik van de verkregen informatie zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid moet worden gevergd, dat verweerder zijn besluit niet (mede) op die informatie mocht baseren. Daarbij is van belang dat het gebruik van voertuigen om op het perceel te overnachten door eisers tegenover de toezichthouders is erkend en dat dit gebruik van het perceel en de daarop aanwezige voertuigen ook bij andere gelegenheden door toezichthouders is geconstateerd.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in het geval van eisers van handhaving dient te worden afgezien.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.