ECLI:NL:RBDHA:2017:8205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
09/808877-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraf en taakstraf voor betrokkenheid bij overvallen en vrijheidsberoving in Naaldwijk

Op 24 juli 2017 heeft de Rechtbank Den Haag zes verdachten, waaronder vijf minderjarigen, veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een reeks overvallen en een vrijheidsberoving in Naaldwijk. De rechtbank sprak de verdachten vrij van het lidmaatschap van een criminele organisatie, maar legde hen wel straffen op voor hun daden. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van een man die onder bedreiging van een nepvuurwapen zijn bankpassen en pincode moest afgeven. Dit leidde tot een onderzoek waarbij de politie de verdachten kon traceren via hun communicatie op een homo-datingsite. De rechtbank oordeelde dat de minderjarige verdachten jeugddetentie opgelegd kregen, variërend van 180 tot 315 dagen, en werkstraffen van 120 tot 150 uur, afhankelijk van hun rol in de feiten. De meerderjarige verdachte kreeg een gevangenisstraf van 17 maanden. Alle verdachten kregen begeleiding van de (jeugd)reclassering, met in sommige gevallen de verplichting tot behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die angstig was en vreesde voor zijn leven tijdens de overval. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer voor de immateriële schade die hij had geleden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/808877-16
Datum uitspraak: 24 juli 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 9 maart 2017 en 6 juli 2017. Het onderzoek ter terechtzitting is op 10 juli 2017 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M.T. de Vaal, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (in totaal) (ongeveer) 2000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [aangever] heeft/hebben gericht, althans aan die [aangever] heeft/hebben getoond en/of
- (vervolgens) (daarbij) (dreigend) om geld en/of credicards heeft/hebben gevraagd en/of
- (vervolgens) de kleding van die [aangever] heeft/hebben doorzocht en/of
- (vervolgens) een mobiele telefoon en/of een bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de autosleutels van die [aangever] (tijdelijk) heeft/hebben afgenomen/geleend en/of (daarbij) die [aangever] heeft/hebben gevraagd om de (bijbehorende) pincode(s);
en/of
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de hierbij behorende pincode(s) en/of een mobiele telefoon en/of een portemonnee en/of een autosleutel, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), voornoemde [aangever]
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [aangever] heeft/hebben gericht, althans aan die [aangever] heeft/hebben getoond en/of
- (vervolgens) (daarbij) (dreigend) om geld en/of creditcards heeft/hebben gevraagd en/of
- (vervolgens) de kleding van die [aangever] heeft/hebben doorzocht en/of
- (vervolgens) een mobiele telefoon en/of een bankpas(sen) en/of een creditcard en/of de autosleutels van die [aangever] (tijdelijk) heeft/hebben afgenomen/geleend en/of (daarbij) die [aangever] heeft/hebben gevraagd om de (bijbehorende) pincode(s);
2.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van diens mededader(s) met dat opzet die [aangever] in/naar een (kraak)pand gehaald/geleid/gelokt en/of (vervolgens) die Kosho op een stoel laten plaatsnemen en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever] gericht (gehouden), althans aan die [aangever] getoond en/of (vervolgens) (daarbij) de woorden toegevoegd dat hij moest blijven zitten en/of niet mocht bewegen en/of niet mocht praten en/of niet om hulp mocht roepen;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2016 tot en met 28 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland en/of althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- diefstal met geweld (artikel 312 Wetboek van Strafrecht) en/of
- afpersing (artikel 317 Wetboek van Strafrecht) en/of
- wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht) en/of
- handelen in strijd met bepalingen van de Wet wapens en munitie (Wet wapens en munitie);
3. Bewijsoverwegingen [1]
Ten aanzien van feit 1
3.1.1
Inleiding
[aangever] heeft bij de politie verklaard dat hij op 2 november 2016 aan het chatten was op Bullchat. Hij had contact met een jongen, genaamd [naam] , die ervaring wilde opdoen met het ‘uit de kast komen’. [naam] vroeg de aangever om hem toe te voegen op WhatsApp. Op 3 november 2016 omstreeks 18:00 uur werd de aangever gebeld door [naam] via WhatsApp. Zij spraken af om elkaar die avond om 21:00 uur te ontmoeten op de [adres] in Naaldwijk. Eenmaal aangekomen (omstreeks 21:15 uur) trof de aangever een jongen die zich voorstelde als [naam] . De jongen zei dat hij in een kraakpand woonde. Zij zijn een stuk gaan lopen en arriveerden rond 21:30 uur bij het kraakpand, waar de aangever door de jongen naar een soort technische ruimte werd gebracht. Onderweg naar deze ruimte zag de aangever twee jongens met een capuchon over het hoofd lopen. In de ruimte moest de aangever op een stoel gaan zitten en tegelijkertijd kwamen de eerder genoemde jongens ook binnen. Er werd direct om geld gevraagd. Zij pakten € 15,-- uit de portemonnee van de aangever. Eén van de jongens had een vuurwapen in zijn handen en toonde dat aan de aangever. Omdat de aangever bang was dat het vuurwapen gebruikt zou worden, heeft hij zijn ING bankpas en pincode afgegeven. Eén van de jongens liep weg, samen met twee andere jongens die nog buiten stonden. Zij namen de bankpas mee. Terwijl de aangever in de ruimte achterbleef met de andere jongens, werd tegen hem gezegd dat hij moest blijven zitten, niet mocht bewegen, niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen of vragen. De aangever zag toen dat het pistool op zijn lichaam werd gericht. Hij voelde zich van zijn vrijheid beroofd.
Vervolgens kwam één van de drie jongens die weg was gegaan met de bankpas, terug om te zeggen dat de pincode niet werkte. Eén van de jongens doorzocht de kleding van de aangever en vond in zijn portemonnee nog een ABN-bankpas en een ABN-creditcard. Van deze passen moest de aangever onder dwang van het pistool de pincodes afgeven. Tijdens het doorzoeken van de kleding werden naast de portemonnee ook de autosleutel en mobiele telefoon van de aangever weggenomen.
Vervolgens moest de aangever zijn mobiele telefoon openen met zijn pincode. Later zag de aangever dat alle gesprekken, opgeslagen nummers en de WhatsApp met [naam] waren gewist.
Na enige tijd moest de aangever met de jongens mee naar buiten, waar hij op een bankje moest plaatsnemen, stil moest zijn en niet om hulp mocht vragen. Vervolgens moest hij weer meelopen met de jongens en zei één van de jongens tegen de aangever: “Luister eens, wat jij gedaan hebt, is niet goed en daarom moeten wij jou straffen. Jij hebt een afspraak gemaakt met iemand van 17 jaar. Wij straffen jou niet, maar nemen alleen geld van je af. Je wordt iets minder rijk”, of soortgelijke woorden.
Omstreeks 22:00 uur kwamen de jongens bij elkaar en kreeg de aangever zijn spullen terug, waarna de jongens vertrokken.
Na contact met de ABN hoorde de aangever dat met de ABN-creditcard een bedrag van 2.000 euro was opgenomen. [2]
De verdachte heeft bekend dat hij aan dit feit heeft deelgenomen samen met vier medeverdachten en dat hij van tevoren op de hoogte was van het plan om een oudere man af te persen. Hij heeft een aantal chatberichten die met de man gewisseld waren, gelezen. De verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die de aangever heeft ontmoet en heeft meegenomen naar het kraakpand. Hij heeft voorts verklaard dat hij tijdens het incident het op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft vastgehouden en de aangever heeft gefouilleerd. De verdachte heeft een deel van het gepinde bedrag ontvangen. [3]
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde (diefstal met geweld en bedreiging met geweld van een bedrag van ongeveer 2.000 euro) met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het [naam onderzoek] , met het proces-verbaalnummer 2016306941, inhoudende de verklaring van [aangever] (blz. 109 t/m 114);
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
Het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Voorafgaand aan de diefstal van 2.000 euro werden bij de aangever de pinpas, creditcard, mobiele telefoon en autosleutel weggenomen. Hoewel de aangever heeft verklaard dat zijn ING pas door hemzelf werd afgegeven, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier is komen vast te staan dat deze pinpas, net als de overige genoemde goederen, van de aangever zijn afgenomen. Daarom kan niet worden bewezen dat deze goederen zijn afgegeven en dus afgeperst. De bij de weggenomen bankpassen behorende pincodes zijn wel door de aangever afgegeven, maar een pincode kan niet worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 317 Wetboek van Strafrecht.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 november 2016 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, te weten de diefstal met geweld en bedreiging met geweld van een bedrag van ongeveer 2.000 euro van [aangever] .
De rechtbank acht het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
3.2.1
Inleiding
Onder feit 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat aangever [aangever] tijdens voornoemde gebeurtenis wederrechtelijk van de vrijheid is beroofd en beroofd gehouden. De aangever heeft daarover verklaard dat hij in een stoel in de technische ruimte moest plaatsnemen en dat een vuurwapen werd getoond en op hem gericht werd (gehouden). Daarbij werd ook gezegd dat de aangever moest blijven zitten, niet mocht bewegen, niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen. [4]
De verdachte heeft deelname aan dit feit bekend. [5]
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen in het [naam onderzoek] , met het proces-verbaalnummer 2016306941, inhoudende de verklaring van [aangever] (blz. 109 t/m 114);
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 november 2016 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever] .
Ten aanzien van feit 3
3.3.1
Inleiding
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht en dat deze organisatie tot oogmerk zou hebben het plegen van misdrijven, te weten diefstal met geweld, afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, nu voor dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat. Er is geen sprake van duurzaamheid en structuur. Deelname aan het onder 1 ten laste gelegde feit betekent niet dat de verdachte ook onderdeel is van een structuur. Ook de ten laste gelegde periode van 3 november 2016 tot en met 28 november 2016 is volgens de verdediging te kort om te kunnen spreken van duurzaamheid. Voorts is er geen sprake van concrete handelingen, maar van tapgesprekken waarin algemene, niet concrete, ‘stoere’ praat wordt geuit op basis waarvan niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk, of dat hij deze heeft ondersteund. De verdachte heeft na deelname aan één incident afstand genomen, terwijl de medeverdachten de strafbare feiten doorzetten. De verdachte is daarmee ook geen onderdeel van het samenwerkingsverband. Er is ook geen sprake geweest van onderlinge afstemming van activiteiten, het bereiken van een gemeenschappelijk doel en planmatigheid of stelselmatigheid.
3.3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of in de onderhavige zaak sprake was van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht.
Volgens de Hoge Raad [6] kan van een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht worden gesproken indien sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor duurzaamheid en bestendigheid is een zeker tijdsverloop van het samenwerkingsverband een aanwijzing.
De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat een dergelijk samenwerkingsverband bestond. De verdachten hebben in korte tijd (ongeveer drie weken) drie overvallen gepleegd, waarbij de verdachte aan één overval heeft deelgenomen.
Zij kenden elkaar uit het Westland en waren deels bevriend met elkaar. Erg bestendig was de samenwerking tussen de verdachten echter niet: van meet af aan is sprake geweest van wijzigingen in de samenstelling. Na drie weken werden reeds grote scheuren zichtbaar in het samenwerkingsverband. [medeverdachte 1] werd door de verdachte en de medeverdachten verweten dat hij dacht dat hij de baas was en dat hij stomme dingen deed waardoor iedereen gepakt zou gaan worden. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] bespraken dat zij een nieuwe groep wilden starten om samen verder te gaan met het plegen van strafbare feiten. Tegelijkertijd zocht medeverdachte [medeverdachte 1] contact met personen buiten de oorspronkelijk groep om zich bij hen aan te sluiten. Hoewel volgens vaste jurisprudentie niet vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is, is duidelijk dat (de kern van) het oorspronkelijke samenwerkingsverband na 28 november 2016 uit elkaar viel. Uit taps en berichtjes die zich in het dossier bevinden, blijkt dat er daarna door de verdachte en de medeverdachten nog is gesproken over het plegen van nieuwe overvallen, maar deze hebben – zover uit het dossier blijkt – niet plaatsgevonden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de het ingrijpen van de politie bij een relatief korte periode is gebleven. Echter is het, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank maar de vraag of de verdachte door zou zijn gegaan met het plegen van overvallen. Hier kan in ieder geval geen oordeel over gegeven worden.
Daarnaast was er weliswaar sprake van een zekere structuur binnen de opzet van de overvallen. Uit het dossier blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het voortouw namen bij het maken van plannen om oudere, homoseksuele mannen af te persen. Andere medeverdachten, waaronder de verdachte, sloten zich hierbij aan toen zij van deze plannen hoorden. Vervolgens werd er een zekere rolverdeling gemaakt tussen de verdachte en de medeverdachten. Naar het oordeel van de rechtbank was er echter geen sprake van een zeer gestructureerd verband. De rechtbank leidt dat ook af uit hetgeen hiervoor is vermeld over de scheuren die ontstonden. Voorts lijkt bij de uitvoering van de overvallen, met uitzondering van die van 3 november 2016, nauwelijks sprake van planning en werd de loop van de delicten steeds grotendeels bepaald door onvoorziene omstandigheden en impulsieve reacties daarop. Dit past naar het oordeel van de rechtbank bij de leeftijd en de ontwikkeling van de jonge verdachten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht niet kan worden bewezen, nu het de samenwerking tussen de verdachten onvoldoende duurzaam en bestendig en evenmin zeer gestructureerd acht.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 2000 euro, toebehorende aan [aangever] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een op een vuurwapen gelijkende voorwerp op die [aangever] heeft/hebben gericht en
- daarbij dreigend om geld en creditcards hebben gevraagd en
- de kleding van die [aangever] hebben doorzocht en
- een mobiele telefoon en bankpassen en een creditcard en de autosleutels van die [aangever] hebben afgenomen en daarbij die [aangever] hebben gevraagd om de bijbehorende pincodes;
2.
hij op 3 november 2016 te Naaldwijk, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en diens mededaders met dat opzet die [aangever] naar een kraakpand gelokt en vervolgens die [aangever] op een stoel laten plaatsnemen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever] gericht (gehouden), en daarbij de woorden toegevoegd dat hij moest blijven zitten en niet mocht bewegen en niet mocht praten en niet om hulp mocht roepen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 300 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 229 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad), alsmede de reeds bij de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde elektronische controle. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de (bijzondere) voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de rol van de verdachte ten tijde van de feiten. Hij is niet de initiatiefnemer van de feiten geweest en heeft een kleinere rol gehad dan de medeverdachten. Daarnaast is de verdachte jong en niet eerder met politie en/of justitie in aanraking gekomen voor soortgelijke feiten. Hij heeft spijt betuigd en direct openheid van zaken gegeven over zijn aandeel. Hij is, anders dan een aantal medeverdachten, maar bij één feit betrokken geweest en heeft daarvoor ook een tijd in voorarrest gezeten, met beperkingen. Dit heeft veel indruk gemaakt. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte zich van zijn goede kant laten zien. Hij heeft goed meegewerkt met het persoonlijkheidsonderzoek en hij heeft zijn eindexamen gehaald. Hij heeft naar werk gezocht en dat gevonden. Uit de rapportages van de deskundigen is voorts gebleken dat sprake is van problematiek en dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De raadsman heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die door de verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd met de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een brute overval op een homoseksuele man. Binnen een vriendengroep ontstonden plannen om oudere, homoseksuele mannen via een chatsite te benaderen voor een afspraak om seks te hebben met een 17-jarige jongen en deze mannen vervolgens af te persen. Aan deze mannen werd voorgehouden dat het een jongen betrof die ervaring wilde opdoen met het ‘uit de kast komen’. Bij de plannen raakten steeds meer mensen betrokken en uiteindelijk is ook driemaal uitvoering gegeven aan de plannen. De verdachte was éénmaal betrokken bij een overval.
Op 3 november 2016 werd een slachtoffer in de val gelokt en meegenomen naar een kraakpand, waar hij in een kleine technische ruimte op een stoel moest plaatsnemen, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hem gericht werd, zijn eigendommen van hem werden afgepakt en hij onder dwang zijn pincode moest afgeven. Daarbij waren de verdachte en vier mededaders betrokken. De verdachte heeft het slachtoffer meegelokt naar het kraakpand en heeft tijdens de overval het op een vuurwapen gelijkende voorwerp vastgehad en het slachtoffer gefouilleerd. Nadat de buit binnen was, namelijk een gepind geldbedrag van € 2.000,--, kreeg het slachtoffer zijn goederen terug en mocht hij gaan. De verdachte heeft een deel van de buit gekregen.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich specifiek gericht op oudere, homoseksuele mannen die interesse toonden minderjarige jongens, omdat de bereidheid om aangifte te doen laag zou zijn. Oftewel, de verdachte en zijn mededaders zouden ermee kunnen wegkomen.
Daarbij is ook nog door een aantal verdachten tijdens de verhoren bij de politie opgemerkt dat de daden enigszins gerechtvaardigd waren omdat zij te maken hadden met – in hun ogen – pedoseksuele mannen. De rechtbank is geschrokken van dit misplaatste excuus voor de daden van de verdachte en zijn medeverdachten, die feitelijk waren ingegeven door het idee dat zij veel geld zouden kunnen maken met weinig inspanning en weinig risico om gepakt te worden.
De rechtbank acht het zeer verontrustend dat de verdachte, die jong is en niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zich schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk heftig feit. Het schijnbare gemak waarmee dit feit werd bedacht en uitgevoerd, de bereidwilligheid van de deelnemers en de wijze waarop zij – blijkens de taps en berichtjes onderling in het dossier – over het feit, ook na het plegen ervan, spraken, is schokkend te noemen.
Hoewel uit het dossier niet blijkt dat de verdachte bij meer dan één van deze overvallen betrokken is geweest, blijkt wel dat hij na de overval van 28 november 2016 met een medeverdachte heeft gesproken over het samen opstarten van een nieuwe groep om door te gaan met het plegen van strafbare feiten. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij daar niet mee doorgegaan is, omdat hij het te risicovol vond. Op dat moment leek er nog geen sprake van gevoelens van spijt of berouw.
Het slachtoffer is bovendien wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en gedurende een uur beroofd gehouden. Hij mocht niet praten, niet bewegen, moest stil zijn en mocht niet op hulp vragen of roepen. Daarbij werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan hem getoond of op hem gericht
Dit zijn zeer ernstige feiten. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke bewegingsvrijheid van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten veelal langdurig de psychisch nadelige gevolgen van het gebeurde ondervinden. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dat hij zeer angstig is geweest dat het vuurwapen af zou gaan. Uit het slachtoffergesprek dat hij heeft gehad met de officier van justitie blijkt ook dat hij heeft gevreesd en gebeden voor zijn leven. De zucht naar geld heeft ertoe geleid dat de verdachte slechts oog heeft gehad voor zijn financiële gewin en geen enkel respect heeft getoond voor het slachtoffer en zijn eigendommen.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Documentatie
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie is de verdachte niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitiarapportages van het psychologisch-pedagogisch onderzoek d.d. 3 april 2017 door [naam kinder- en jeugdpsycholoog] en van het psychiatrisch onderzoek d.d. 18 april 2017 ondertekend door [naam kinder- en jeugdpsychiater] .
De kinder- en jeugdpsycholoog heeft onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven, gerapporteerd:
Er is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van ADD. Daarnaast is sprake van een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale persoonlijkheidstrekken.
De ziekelijke stoornis en/of bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben de gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Vanuit zijn problematiek vertoont de verdachte grensoverschrijdend gedrag en is hij negatief beïnvloedbaar. Hij wordt onvoldoende geremd door de gewetensfuncties en overziet de consequenties van zijn handelen, vooral die voor het slachtoffer, onvoldoende. Met betrekking tot het risico op recidive heeft de rapporteur opgemerkt dat de verwachting is dat de kans op ongeoorloofd gedrag in verhoogde mate aanwezig is door de problematiek van de verdachte. Er zijn weinig beschermende factoren. De ouders zijn wel betrokken, maar hebben weinig zicht op en onderling overleg over het problematische gedrag van de verdachte. Erg zorgelijk is de criminele identificatie van de verdachte en zijn veelal antisociale vriendengroep. Om de kans op recidive te verkleinen, maar ook uit zorg, wordt intensieve behandeling geadviseerd. Een dergelijke behandeling kan worden gerealiseerd bij een forensische polikliniek zoals De Waag. Geadviseerd wordt om de ouders hierbij te betrekken in de vorm van ouderbegeleiding. Mocht de behandeling niet afdoende blijken, dan kan de jeugdreclassering ervoor kiezen om alsnog klinische behandeling in te zetten.
De kinder- en jeugdpsychiater heeft onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven, gerapporteerd:
Bij de verdachte is sprake van ADD, misbruik van cannabis, (verbale) zwakbegaafdheid en trekken van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Mede hierdoor bestaat een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte kan zich makkelijk laten uitdagen en heeft bewijsdrift ten opzichte van zijn (deviante) leeftijdsgenoten. Vanuit de diagnostiek kan worden vastgesteld dat de verdachte meer dan anderen bereid is om grenzen die gelden binnen het maatschappelijk verkeer over te gaan. Zijn morele besef is minder ontwikkeld en daardoor ook minder remmend. Zijn impulsieve handelen kan worden verklaard vanuit zijn ADD. Ook het gebruik van cannabis kan ontremmend en angstdempend werken. De rapporteur heeft derhalve geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Voornoemde factoren zijn bedreigend voor de beschermende factoren en verhogen de kans op recidive. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de verdachte (op momenten) weinig afstand neemt tot toekomstig delinquent gedrag. Beschermende factoren zijn de baan van de verdachte, zijn motivatie om zijn examen te behalen en de steun van zijn ouders.
Het is van belang dat de verdachte zijn verlangens en doelen binnen de maatschappelijke normen en dus vanuit een moreel acceptabel kader leert vormgeven. Hierbij is werk, scholing en adequate invulling van de vrije tijdsbesteding belangrijk. Voortzetting van de behandeling van ADD is voorts wenselijk, waarbij aandacht komt voor impulscontrole en het cannabisgebruik ter verlaging van het risico op recidive. Daarnaast dient de behandeling gericht te zijn op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en de antisociale trekken. Deze behandeling kan worden geboden bij de Waag. Het is van belang dat de ouders daarbij betrokken worden in de vorm van ouderbegeleiding, zodat zij handvatten krijgen om de verdachte goed te begrijpen en meer grip en zicht op hem te krijgen. Indien deze behandeling niet toereikend is, kan gedacht worden aan een klinische behandeling in de vorm van Yes We Can Clinics.
De rapporteurs hebben overeenkomstig geadviseerd om de genoemde behandeling in te zetten als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Voorts is van belang dat jeugdreclasseringstoezicht daaraan gekoppeld wordt.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 1 juli 2017, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De Raad herkent de zorgen die uit de rapportages naar voren zijn gekomen omtrent de gewetensontwikkeling van de verdachte. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis is een positieve verandering ontstaan bij de verdachte. Hij heeft zijn VMBO-diploma gehaald, heeft een positieve vrijetijdsbesteding en een baan en de ouders hebben meer zicht op hem. Zij houden ook actief toezicht op de schorsingsvoorwaarden. De verdachte is aangemeld bij de Waag. De risicofactoren hebben te maken met het feit dat de verdachte naast de gestelde ADD, waarvoor hij op dit moment geen medicatie meer gebruikt, impulsief reageert, negatief te beïnvloeden is, drugs gebruikt en neigt naar criminele activiteiten. Behandeling is noodzakelijk. De verdachte heeft mogelijk baat bij Topzorg van de Waag. De ouders dienen bij de behandeling betrokken te worden, zodat zij begeleid kunnen worden om meer zicht en grip op de verdachte te krijgen. Toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering is voorts geïndiceerd, om toe te zien op de voorwaarden en behandeling. Indien voornoemde behandeling niet toereikend is, dan zal de jeugdreclassering moeten bezien of klinische behandeling passend is. Op dit moment is niet duidelijk hoeveel en hoe vaak de verdachte blowt en welke invloed dit precies op hem heeft. De jeugdbescherming dient hier, indien nodig, verdere actie op te ondernemen. Elektronische controle middels een enkelband is tot augustus 2017 van belang, zodat de verdachte langzaam aan zijn vrijheden kan wennen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapportages en zal de gegeven adviezen opvolgen.
Jeugddetentie
De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel zonder meer een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie. Omdat de verdachte heeft deelgenomen aan één van de overvallen, komt de rechtbank tot een lagere straf dan bij een aantal van de medeverdachten. Rekening houdend met de oriëntatiepunten van het LOVS ligt de op te leggen jeugddetentie lager dan door de officier van justitie is geëist. Voorts komt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot een vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. Daarnaast acht de rechtbank het niet in het belang van de verdachte en de maatschappij dat hij terug wordt gestuurd naar een justitiële jeugdinrichting. Daarom zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van de reeds door de verdachte doorgebrachte tijd in verzekering en voorlopige hechtenis.
De rechtbank ziet daarnaast ook aanleiding een forse voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daaraan zullen de door de Raad geadviseerde (bijzondere) voorwaarden worden verbonden. Er is onvoldoende aanleiding om op dit moment een klinische behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank acht het voorts van belang om de bij de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde avondklok met de daaraan verbonden elektronische controle nog te laten voortduren tot 15 augustus 2017, hetgeen neerkomt op een totale duur van zes maanden. Blijkens de verklaring van de ouders ter terechtzitting heeft de enkelband er mede voor gezorgd dat sprake is van een positieve ontwikkeling. De avondklok en daaraan verbonden elektronische controle bieden structuur en duidelijkheid, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank voor de komende weken in ieder geval noodzakelijk is.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de problematiek van de verdachte en gelet op het feit dat de behandeling bij de Waag nog niet is aangevangen, moet het recidiverisico verhoogd ingeschat worden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna te stellen (bijzondere) voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

De heer [aangever] heeft zich ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.500,--, bestaande uit een bedrag van € 2.000,-- materiële schade en een bedrag van € 1.500,-- immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover het betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.500,--, subsidiair 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [aangever] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade te hoog is en dat het bedrag dient te worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, afwijzen. Gebleken is dat de met de creditcard gepinde bedragen, te weten tweemaal
€ 1.000,--, door de creditcardmaatschappij aan de benadeelde partij zijn terugbetaald. De benadeelde partij heeft dus geen materiële schade meer.
Immateriële schade
De rechtbank acht de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het totale bedrag van € 1.500,--, als vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, gelet op de ernst van de feiten en aangezien is gebleken dat de benadeelde partij tijdens de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten doodsangsten heeft uitgestaan en heeft gebeden voor zijn leven.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 3 november 2016 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de immateriële schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 210 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot
139 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
twee jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich vóór 28 juli 2017 zal melden bij Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- zich tot uiterlijk 15 augustus 2017 houdt aan de avondklok van 18:00 uur tot 6:00 uur, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, indien nodig in de vorm van Topzorg;
- naar school en/of zijn werk blijft gaan;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 1.500,--, immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] ;
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.B. Wijnholt, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
en mr. S.M. Borkent, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier betreffende het [naam onderzoek] , met het proces-verbaalnummer 2016306941, blz. 1 t/m 2119.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 4 november 2016, blz. 109 t/m 114.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2017.
4.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 4 november 2016, blz. 109 t/m 114.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2017.
6.HR 22 januari 2008, NJ 2008/72.