ECLI:NL:RBDHA:2017:8379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
AWB 17_11598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Italië onder Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser, een Soedanese nationaliteit, op 24 maart 2017 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend in Nederland. De aanvraag werd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder op 22 oktober 2016 de buitengrens van Italië op illegale wijze overschreden en had zijn vingerafdrukken daar afgegeven. De Italiaanse autoriteiten stemden op 14 mei 2017 in met het verzoek om eiser over te nemen.

Tijdens de zitting op 28 juni 2017 heeft eiser aangevoerd dat hij in Italië misleid was over het afgeven van zijn vingerafdrukken en dat hij niet in Italië wilde blijven, maar naar familieleden in Nederland wilde doorreizen. De rechtbank oordeelde echter dat de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag niet werd aangetast door de omstandigheden waaronder de vingerafdrukken waren afgenomen. De rechtbank benadrukte dat de intentie van de asielzoeker geen rol speelt bij het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Italië onevenredig hard zouden maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/11598
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. H.W.F. Klarenaar,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. N. Hamzaoui.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 juni 2017 (het bestreden besluit).
Dat beroep is samen met het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 17/11600) ter zitting behandeld op 28 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. N. Alwardani heeft als tolk gefungeerd in de Arabische taal. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Soedanese nationaliteit, heeft op 24 maart 2017 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Verordening (EU) 603/2013 (Eurodacverordening) op 22 oktober 2016 op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Verweerder heeft de autoriteiten van Italië op grond van Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) op 18 april 2017 verzocht eiser over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 14 mei 2017.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat verweerder Italië daarvoor verantwoordelijk acht.
4. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat hij in Italië is misleid wat betreft het afgegeven van vingerafdrukken. Eiser wilde niet in Italië blijven maar doorreizen naar familieleden in Nederland. Ten aanzien van Italië kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder moet toepassing geven aan artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat eiser in Italië zijn vingerafdrukken heeft afgegeven. Dat eiser door de Italiaanse autoriteiten gedwongen zou zijn om zijn vingerafdrukken af te geven en dat hij de intentie heeft gehad om in Nederland een verzoek om internationale bescherming in te dienen, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. Ingevolge artikel 14 van de Eurodacverordening zijn de lidstaten verplicht om illegaal op het grondgebied van de lidstaten binnengekomen vreemdelingen te registreren. Verweerder heeft dan ook terecht middels het claimakkoord verzocht om overname op grond van artikel 13 van de Dublinverordening. Dat de afname van de vingerafdrukken van eiser onder dwang gebeurd zou zijn kan niet leiden tot een ander oordeel. Eiser behoort over de wijze van handelen bij afname van de vingerafdrukken te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Verder wijst de rechtbank erop dat voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening de intentie van de individuele asielzoeker geen rol speelt, zodat ook deze grond niet kan slagen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië dat niet doet. Er is niet gebleken van aanwijzingen voor systeemfouten in de asielprocedure of de opvang van asielzoekers in Italië. Verder is uit eisers verklaringen niet af te leiden dat Italië jegens hem zijn internationale verplichtingen niet naleeft of zal naleven.
7. Er is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn gestelde tante en nicht in Nederland verblijven en er zijn geen instemmingsverklaringen overgelegd. Daarom zijn er geen feiten of omstandigheden die maken dat Nederland de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste of tweede lid, van de Dublinverordening aan zich moet trekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.