ECLI:NL:RBDHA:2017:8501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 26426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf voor Marokkaanse vrouw zonder kinderen met familie in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een visum kort verblijf voor een Marokkaanse vrouw, eiseres, die haar aanvraag had ingediend met het doel familiebezoek. De aanvraag werd op 17 juni 2016 door de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, geweigerd. Het bezwaar van eiseres tegen deze weigering werd op 19 oktober 2016 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 13 juni 2017 was eiseres niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de minister ook vertegenwoordigd was.

Eiseres, geboren in 1978, heeft de Marokkaanse nationaliteit en woont bij haar oom in Marokko. De rechtbank overwoog dat verweerder de aanvraag op goede gronden had geweigerd, omdat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij voornemens was het grondgebied van Nederland vóór het verstrijken van het visum te verlaten. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen sociale of economische binding met Marokko had, aangezien zij ongehuwd was en geen kinderen had. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er geen redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om terug te keren naar Marokko.

De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat de weigering van het visum in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat een kort verblijf visum niet de juiste weg is om familieleven te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de weigering van het visum niet in de weg staat aan het onderhouden van familiebanden, aangezien de familie van eiseres haar ook in Marokko kan bezoeken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/26426

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. S. Singh),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag visum kort verblijf van eiseres geweigerd.
Bij besluit van 19 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017.
Eiseres is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Wel is verschenen [persoon] , de zus van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1978 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Zij heeft op 3 juni 2016 een aanvraag ingediend om een visum kort verblijf met als doel familiebezoek.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit geweigerd en hieraan, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de aanvraag beoordeeld op grond van de artikelen 21 en 32 van de Verordening (EG) nummer 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: Visumcode). Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat eiseres voornemens is om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten, nu onvoldoende is aangetoond dat sprake is van een wezenlijke economische en sociale binding.
3. Eiseres heeft in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit berust uitsluitend op de stelling dat het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat te verlaten voor het verstrijken van het visum niet kan worden vastgesteld. Het bestreden besluit is in strijd met de Visumcode en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres heeft er bewust voor gekozen om in Marokko te wonen, ondanks dat haar ouders, broers en zussen in Nederland en Spanje verblijven. Eiseres is een onafhankelijke en zelfstandige vrouw die in haar eigen onderhoud voorziet en niet afhankelijk is van haar familieleden in Nederland. Eiseres woont en werkt bij haar oom in Marokko, die een agrarisch bedrijf heeft. Haar oom is op dit moment met zijn gezin op vakantie in Nederland. Tijdens zijn afwezigheid runt eiseres het bedrijf. Gelet op deze verantwoordelijkheid is haar terugkeer gewaarborgd. Het visum is aangevraagd met de intentie voor een kort bezoek aan haar familieleden. Het is in strijd met artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om het contact tussen eiseres en haar ouders (en andere familieleden) te beperken. Verweerder heeft voorts de hoorplicht geschonden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt en dat het op de weg van eiseres ligt om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestaat over haar voornemen Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
5.2
Ten aanzien van de sociale binding met het land van herkomst heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat eiseres 38 jaar oud is, ongehuwd en geen kinderen heeft. Er bestaat daarom geen sociale band met Marokko voor wat betreft een eigen achterblijvend gezin, waarvoor eiseres de verantwoordelijkheid draagt. Voorts heeft verweerder in zijn beoordeling mogen betrekken dat eiseres vijf broers/zussen heeft, van wie er drie in Nederland en twee in Spanje woonachtig zijn. Zodoende woont al haar directe familie in Europa. Verder is niet gebleken dat eiseres de zorg heeft voor directe familieleden of dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die zouden maken dat eiseres tijdig naar Marokko terug keert. Op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat de sociale binding van eiseres met Marokko zodanig sterk is dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
5.3
Ten aanzien van de economische binding met het land van herkomst heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat met de overgelegde documenten onvoldoende is onderbouwd dat eiseres zelfstandig als couturière werkzaam is en in hoeverre daaruit eiseres daadwerkelijk regelmatige en substantiële inkomsten genereert en dat zij op grond hiervan gehouden is tijdig terug te keren. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de herkomst van het betalingsverkeer uit de bankgegevens van eiseres niet te herleiden is en er geen aanwijzingen zijn dat dit tot stand is gekomen als gevolg van inkomsten gegenereerd uit werk. Ook heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat niet vast staat dat eiseres vrijelijk over het bedrag op haar bankrekening kan beschikken. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de door eiseres ingenomen stelling dat zij verantwoordelijk is voor het runnen van het bedrijf tijdens de afwezigheid van haar oom niet de conclusie kan worden getrokken dat eiseres inkomsten uit arbeid geniet en zij op grond hiervan gehouden is tijdig terug te keren. Eiseres heeft deze stelling niet nader (met stukken) onderbouwd. Op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat de economische binding van eiseres met Marokko zodanig sterk is dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
5.4
Nu niet is gebleken van een sociale en economische binding met het land van herkomst waardoor tijdige terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs gewaarborgd is te achten, heeft verweerder de visumaanvraag op goede gronden geweigerd.
5.5
Voor zover eiseres heeft betoogd dat het weigeren van het visum schending oplevert van artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank dat een visum kort verblijf in beginsel niet de geëigende weg is om het uitoefenen van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM mogelijk te maken, nu het doel van een dergelijk visum juist kort en niet langdurig verblijf betreft en in de regel geen permanente bijdrage kan leveren aan het uitoefenen van familieleven. De rechtbank is voorts niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiseres - in afwijking van verweerders beleid - kort verblijf in Nederland zou moeten worden toegestaan. De weigering van de visumaanvraag staat er immers niet aan in de weg om op andere wijze invulling te geven aan het gezinsleven, nu de familie van eiseres haar ook in Marokko kan bezoeken.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval heeft mogen afzien van horen van eiseres in bezwaar. Uit het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden op het punt van het ontbreken van een voldoende sociale en economische binding van eiseres met Marokko. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Op basis van het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor eenproceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Verwilligen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.