ECLI:NL:RBDHA:2017:8589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kinderopvangtoeslag en de gewerkte uren van een oproepkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag (KOT) voor het berekeningsjaar 2014. Eiseres, werkzaam als oproepkracht, had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin het aantal gewerkte uren voor de berekening van de KOT was vastgesteld op 1.059 uren. Eiseres stelde dat bij de berekening ook rekening gehouden moest worden met de uitbetaalde vakantietoeslag, waardoor het totaal aantal gewerkte uren op 1.172 zou komen. De rechtbank oordeelde echter dat de registratie van gewerkte uren, waarbij geen vakantie-uren werden geregistreerd, geen ongerechtvaardigd onderscheid opleverde ten opzichte van werknemers met een vast aantal uren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de parlementaire geschiedenis en de relevante wetgeving, waaronder de Wet kinderopvang en kwaliteitstoezicht peuterspeelzalen (Wkkp) en het Besluit kinderopvangtoeslag. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de KOT terecht had vastgesteld op € 6.161, en dat eiseres een bedrag van € 3.320 moest terugbetalen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/501

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van14 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 december 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2017.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres werkte in 2014 als oproepkracht voor [werkgever] te [plaats] (de werkgever). Volgens de door de werkgever aangeleverde loonadministratie heeft eiseres in dat jaar 1.059 uren gewerkt. Eiseres ontving van de werkgever maandelijks een toeslag (‘holiday hours payment’) van 10,9% van het bruto maandsalaris ter compensatie van vakantie uren. De door eiseres in 2014 genoten vakantiedagen/-uren zijn niet in de loonadministratie verwerkt.
2. Het kind van eiseres ging in het berekeningsjaar 1.668 uren naar de dagopvang.
3. Met dagtekening 27 december 2013 is aan eiseres voor het berekeningsjaar 2014
een voorschot kinderopvangtoeslag (KOT) toegekend van € 8.259. Laatstelijk met dagtekening 21 mei 2014 is het voorschot KOT herzien naar € 9.342.
4. Met dagtekening 5 augustus 2016 is de KOT definitief vastgesteld op € 6.161, zodat eiseres een bedrag van € 3.320 (€ 3.181 teveel ontvangen KOT en € 139 rente) moet terugbetalen.
5. In geschil is of de definitieve berekening KOT 2014 op het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht is uitgegaan van 1.059 gewerkte uren.
6. In artikel 1.7, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitstoezicht peuterspeelzalen (Wkkp) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
7. Op grond van artikel 8a, eerste lid, onder b, sub 1 van het Besluit kinderopvangtoeslag (het Besluit) bedraagt het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, voor ieder kind niet meer dan 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk.
8. In paragraaf 3 van de Nota van Toelichting (NvT) bij het Besluit van
16 september 2011 tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang (Staatsblad 2011, 424) is - voorzover hier van belang - vermeld dat het ophogingspercentage van 40% rekening houdt met reistijd, verplichte pauzes en enige flexibiliteit van ouders voor het werk en dat deze maatregel geldt voor alle werkende ouders, dus ook voor zelfstandigen en werkende ouders met stukloon.
Verder is in genoemde paragraaf van de NvT vermeld dat bij werknemers het aantal gewerkte uren gelijk is aan de (overeengekomen) arbeidsduur. Bij ziekte, bijscholing, vakantie, een deeltijd WW-uitkering of ouderschapsverlof wijzigt die arbeidsduur niet. Die omstandigheden hebben dan ook geen invloed op het aantal gewerkte uren en dus ook niet op het recht op het aantal uren kinderopvangtoeslag van de werknemer op grond van de urenkoppeling.
9. De registratie van gewerkte uren waarbij ingeval van oproep-/flexkrachten geen vakantie uren worden geregistreerd maar wel een toeslag wordt uitgekeerd, levert naar het oordeel van de rechtbank geen ongerechtvaardigd onderscheid op ten aanzien van werknemers die maandelijks een vast aantal uren werken. Met het ruime ophogingspercentage van 40% kan geheel worden verwezenlijkt wat de bedoeling van de wettelijke regeling is en wordt voldoende uitloop geboden voor werknemers die voor meer uren opvang nodig hebben (bijvoorbeeld in verband met vakantie, ziekte, feestdagen) dan het aantal uren dat deze werknemers daadwerkelijk arbeid verrichten. Voor deze uren bestaat nog steeds recht op KOT. Een werknemer die toch meer opvang nodig heeft dan 140% van het aantal gewerkte uren, zal deze extra opvang zelf moeten bekostigen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
10. Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat bij de berekening van het aantal gewerkte uren ook rekening dient te worden gehouden met de uitbetaalde vakantietoeslag, zodat het totaal aantal uren waarvoor zij in 2014 is uitbetaald 1.172 bedraagt. Volgens eiseres bestaat daardoor recht op vergoeding van 1.641 uren dagopvang (140% x 1.172 uren). Gelet op de onder 8 aangehaalde wetsgeschiedenis volgt de rechtbank dit standpunt niet en oordeelt dat verweerder de in 2014 door eiseres gewerkte uren terecht heeft vastgesteld op 1.059 waardoor recht bestaat op vergoeding van 1.483 uren dagopvang (140% x 1.059 uren). Verweerder heeft de definitieve berekening KOT 2014 dan ook op het juiste bedrag vastgesteld. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)