ECLI:NL:RBDHA:2017:8711
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verlenging verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' had, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 29 februari 2016 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning, die eerder was afgegeven van 30 april 2014 tot 30 april 2016. De aanvraag werd echter afgewezen door de staatssecretaris op basis van het primaire besluit van 5 juli 2016, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij over voldoende zelfstandige en duurzame middelen van bestaan beschikte. Dit besluit werd later door de staatssecretaris in het bestreden besluit van 4 oktober 2016 als kennelijk ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 13 juni 2017 heeft de eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de eisen van de staatssecretaris onrealistisch waren en dat hij door een partner financieel werd ondersteund. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de eiser niet de vereiste 'Verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer' had overgelegd en dat de ingediende stukken onvoldoende bewijs boden voor zijn financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag had afgewezen, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.