ECLI:NL:RBDHA:2017:8712
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag duurzaam verblijf burgers van de Unie op basis van onvoldoende bewijs van rechtmatig verblijf en bestaansmiddelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, had op 6 juli 2016 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van het feit dat hij onvoldoende bewijs had geleverd van zijn rechtmatig verblijf in Nederland gedurende de afgelopen vijf jaar en dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiser was getrouwd met een Bulgaarse, die als economisch actieve EU-onderdaan werd beschouwd, en samen hadden zij twee kinderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn echtgenote sinds hun vestiging in Nederland op hetzelfde adres hebben gewoond en dat eiser in het verleden een verblijfsdocument had. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij gedurende de referentieperiode rechtmatig verblijf had als familielid van een burger van de Unie. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn inkomsten en dat de overgelegde documenten niet aantoonde dat hij en zijn echtgenote reële en daadwerkelijke arbeid hadden verricht.
De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had kunnen besluiten dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor duurzaam verblijfsrecht, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.