Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], eiser,
[dochter],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2017 uitspraak gedaan in de bodemzaak met betrekking tot de afwijzing van asielaanvragen van een gezin van Jemenitische nationaliteit. De eisers, bestaande uit een vader, een moeder en hun minderjarige dochter, hadden op 11 november 2016 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 16 mei 2017, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank had eerder al in een andere uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van een structureel gebrek aan adequate opvang in Italië voor gezinnen met minderjarige kinderen.
Tijdens de zitting op 16 juni 2017, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde, werd het onderzoek aangehouden. Na ontvangst van aanvullende rapportages van de Danish Refugee Council (DRC) en Swiss Refugee Council (SRC) op 9 februari en 24 maart 2017, stelden eisers dat deze rapportages nieuwe feiten en omstandigheden bevatten die de afwijzing van hun aanvragen zouden kunnen beïnvloeden. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb opleverden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich deugdelijk had gemotiveerd en dat de beroepen ongegrond waren.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen één week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.