ECLI:NL:RBDHA:2017:8787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
09/827513-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 1 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 augustus 2016 in Gouda betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, een professioneel chauffeur, reed met een taxibus en botste tegen een voetganger, genaamd [slachtoffer], die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een schedelbasisfractuur en hersenkneuzingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende oplettend was en niet goed heeft gekeken voordat hij wegreed bij een groen verkeerslicht. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan roekeloos rijgedrag, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat resulteerde in de aanrijding met de voetganger. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersdelicten en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Den haag

Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/827513-16
Datum uitspraak: 1 augustus 2017
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1948 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 juli 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.G.P. Glas, advocaat te Gouda, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Gouda aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een hersenbloeding en/of hersenkneuzing en/of een fractuur aan de oogkas en/of neusbeen, heeft toegebracht door met een motorvoertuig (taxibus) één of meerdere ma(a)l(en) tegen het lichaam van die [slachtoffer] aan te rijden ((mede) ten gevolge) waarvan die [slachtoffer] is gevallen);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Gouda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg(en), de Goudse Poort en/of de Burgemeester van Reenensingel zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, de kruising van de Goudse Poort met de Burgemeester van Reenensingel op is gereden waarbij hij verdachte niet, althans onvoldoende (goed) heeft gekeken naar op die kruising overstekende voetganger(s) ten gevolge waarvan hij verdachte tegen een voetganger is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een hersenkneuzing en/of hersenbloeding en/of fractuur van de oogkas (links) en/of neusbeen (links), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag. [1]
Op zaterdag 13 augustus 2016 heeft er een ongeval plaatsgevonden op de kruising van de Goudse Poort met de Burgemeester van Reenensingel te Gouda waarbij een taxibus en een voetganger betrokken waren. [2] Verdachte was bestuurder van de taxibus. [3] De voetganger [slachtoffer] heeft aan dit ongeval lichamelijk letsel overgehouden, te weten een hersenkneuzing, een bloeding in de schedel tussen het harde hersenvlies en de hersenen, een fractuur van de oogkas (links) en een fractuur van het neusbeen (links). Ten aanzien van de hersenschade die [slachtoffer] heeft overgehouden wordt melding gemaakt van woordvindstoornissen, balansstoornissen (rollatorafhankelijk), inprentingsstoornissen, neiging tot onveilig handelen, dubbelzien en gevoelsstoornissen van het gelaat. Het terugkeren naar de thuissituatie heeft onder toezicht plaatsgevonden. Er is nog geen sprake van een eindsituatie. Naar verwachting zal blijvende neurocognitieve schade worden overgehouden. Het percentage blijvende invaliditeit zal vrij hoog zijn. [4]
De zaak draait in essentie om de vraag of en zo ja, in welke mate, het ongeval verdachte kan worden verweten. De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Indien geen sprake is geweest van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij de vraag moet worden beantwoord of het handelen van verdachte is aan te merken als roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Ten slotte komt dan de vraag aan de orde of het letsel als zwaar lichamelijk letsel, dan wel als tijdelijke ziekte of verhindering van normale bezigheden moet worden aangemerkt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] heeft aangereden. Het subsidiair ten laste gelegde feit acht zij wel wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie stelt dat verdachte, een professioneel chauffeur, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door bij het optrekken bij het groene verkeerslicht niet of onvoldoende te kijken, waardoor hij tegen [slachtoffer] is gebotst en zij ten val is gekomen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten bepleit.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook ontbreekt het verdachte aan schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, nu slechts sprake was van een moment van onoplettendheid, zodat verdachte eveneens van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zoals primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.4.2
Bewijsoverwegingen
Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld ex artikel 6 WVW 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte op 13 augustus 2017 als bestuurder van een taxibus op de Goudse Poort voor het verkeerslicht stond te wachten, toen [getuige 1] en diens vrouw [slachtoffer] via het fietspad van links naar rechts de rijbaan overstaken. Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat [getuige 1] en [slachtoffer] , mogelijk vanwege hun leeftijd, langzaam liepen en daardoor op het moment dat zij, getuigen en verdachte, groen licht kregen, de overkant nog niet hadden bereikt. [5] [getuige 3] , die zich in de auto (op de rijstrook voor naar links afslaand verkeer) naast de taxibus bevond, zag verdachte wild en boos gebaren naar [getuige 1] toen deze voor zijn taxibus langsliep. Verdachte was zo bezig met de man (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ) dat hij kennelijk niet zag dat de vrouw voor zijn bus langsliep, aldus [getuige 3] . [6] Ook de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] zagen verdachte naar zijn hoofd wijzen en druk gebaren in de richting van [getuige 1] . [7] [getuige 2] stond achter de taxibus van verdachte te wachten en zag dat de taxibus toen het licht op groen sprong optrok en direct hard remde. Hij zag dat [getuige 1] , die inmiddels de overkant van de rijbaan had bereikt, gebaren maakte naar de bestuurder van de taxibus (verdachte). Vervolgens zag hij dat verdachte nogmaals optrok en snel weer diep in de remmen ging. [8] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat deze getuige het perfect heeft verwoord en dat het ook zo is gegaan. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] – hoewel hij nadat het verkeerslicht voor hem op groen was gesprongen nog zo’n 5 á 6 seconden heeft stilgestaan – totaal niet heeft gezien. [9]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem bleef aankijken terwijl hij (voor de tweede keer) optrok en blijkbaar zo druk was met zijn eigen agressiviteit dat hij [slachtoffer] niet heeft gezien. [10]
Uit het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (VOA) volgt dat [slachtoffer] door de taxibus is geraakt en daardoor ten val is gekomen. Zo zijn er veegsporen aangetroffen op de motorkap en de onderzijde van de voorbumper. [11] Blijkens de eindpositie van het taxibusje en de plaats waar [slachtoffer] terecht is gekomen, moet zij ten tijde van de aanrijding direct voor de taxibus hebben gelopen. [12] Op de plaats van het ongeval werd de aangetroffen situatie, waaronder de positie van [slachtoffer] ten opzichte van de taxibus, fotografisch vastgelegd. [13]
Bij de beoordeling van deze zaak heeft de rechtbank artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens in aanmerking genomen. Dit artikel luidt – voor zover in deze zaak relevant – als volgt: Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals wegrijden, moeten het overige verkeer voor laten gaan.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte nadat het verkeerslicht reeds enige seconden voor hem op groen stond – zonder eerst vóór zich te kijken – vanuit stilstand met de taxibus is weggereden, terwijl [slachtoffer] op dat moment direct voor de taxibus langsliep. Hieruit volgt dat [slachtoffer] in aanloop naar de aanrijding en direct daarvoor goed zichtbaar moet zijn geweest voor verdachte. Verdachte heeft met de omstandigheid dat er zich voetgangers op de rijbaan konden bevinden rekening kunnen en moeten houden, nu kort voor de aanrijding van [slachtoffer] al een andere voetganger, namelijk [getuige 1] , was gepasseerd. Verdachte had dan ook extra voorzichtig en oplettend moeten zijn, zodat hij ander verkeer op de weg tijdig had kunnen zien en doeltreffend had kunnen reageren om een aanrijding te voorkomen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een
momentane onoplettendheid, nu uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de aandacht van verdachte op het moment van optrekken (reeds gedurende enkele seconden) niet op de weg voor hem was gericht, maar op [getuige 1] , aan wie verdachte in woord en gebaar liet weten dat [getuige 1] daar naar de mening van verdachte op dat moment niet mocht oversteken aangezien verdachte (inmiddels) groen had.
De veronderstelling dat het slachtoffer op de plaats van het ongeval niet mocht oversteken omdat zij op een oversteekplaats voor fietsers liep (en niet op een voetpad), zoals door de verdediging bij herhaling betoogd, is overigens onjuist gelet op hetgeen is bepaald in artikel 4 RVV 1990. Voetgangers mogen in beginsel gebruikmaken van het fietspad indien een trottoir en voetpad ontbreken.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat het aan de schuld van verdachte is te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen. Gelet op de aard en ernst van het letsel, alsmede de gevolgen ervan, zoals die zijn beschreven in het geschrift van drs. A. Manten, merkt de rechtbank het letsel aan als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 13 augustus 2016 te Gouda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de Goudse Poort, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend de kruising van de Goudse Poort met de Burgemeester van Reenensingel op
te rijdenwaarbij hij onvoldoende goed heeft gekeken naar op die kruising overstekende voetgangers ten gevolge waarvan hij verdachte tegen een voetganger is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en
eenhersenbloeding en
eenfractuur van de oogkas (links) en
hetneusbeen (links), werd toegebracht.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis op te leggen met aftrek conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de strafmaat.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersdelict, zoals hierboven bewezen verklaard, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De gevolgen van het ongeval zijn voor het slachtoffer dermate ernstig dat volledig herstel niet in de lijn der verwachting ligt. Blijkens het medisch dossier zal zij niet meer het leven kunnen leiden zoals zij dat voorheen gewend was en ook zal zij niet langer als mantelzorgster voor haar man kunnen zorgen.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 juni 2017 nog niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten – waaronder in het bijzonder begrepen enige overtreding van de Wegenverkeerswet – met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, zoals dat tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten wordt opgelegd.
In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, geldt volgens deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Mede gelet op de uit de bewijsoverwegingen blijkende aanloop naar het ongeval en de rol van verdachte daarin, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van deze oriëntatiepunten. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting voorts geen enkel inzicht in het strafwaardige van zijn handelen getoond. Hij legt de schuld volledig buiten zichzelf en heeft zich bij herhaling op het standpunt gesteld dat hem (anders dan het slachtoffer) geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank vindt deze houding kwalijk.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Ook acht de rechtbank het aangewezen dat verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal worden ontzegd voor de duur van 6 maanden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het subsidiair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
6 (ZES)
MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Sno, voorzitter,
mrs H. Steenhuis en B.P. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Timmermans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2017.

Voetnoten

2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 26 t/m 28.
3.Verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2017.
4.Een geschrift, te weten een medisch advies, d.d. 8 februari 2017, opgesteld en ondertekend door drs. A. Manten (medisch adviseur), met bijlagen.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 9 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
7.Proves-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 16 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 13.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 9.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 44.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 23 en 24.
11.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, pagina 6 van 6 en fotobladen 17 en 18.
12.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, pagina 5 van 6 en fotobladen 4 en 5.
13.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, pagina 5 van 6 en fotobladen 9 t/m 15.