ECLI:NL:RBDHA:2017:8793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/531589 / FT RK 17/826 & C/09/531589 / FT RK 17/827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake verzoek tot opleggen van een dwangregeling en toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling

Op 2 mei 2017 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, vergezeld van een verzoek tot het opleggen van een dwangregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 25 juni 2017 zijn de verweersters niet verschenen, ondanks behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet volledig is, omdat de vereiste verklaring zoals bedoeld in artikel 285 lid 1, aanhef en sub f van de Faillissementswet ontbreekt. De rechtbank heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om meer duidelijkheid te verschaffen over de bevoegdheid van de persoon of instantie die de verklaring heeft afgegeven. De rechtbank heeft ook aangegeven dat indien de verklaring niet correct is, verzoekster een aangepaste verklaring moet overleggen. De behandeling van de verzoeken is pro forma aangehouden tot 30 augustus 2017, waarbij verzoekster moet verschijnen om de ontbrekende stukken te overleggen. De rechtbank heeft de beslissing op beide verzoeken aangehouden tot de volgende zitting.

Uitspraak

tussenvonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/531589 / FT RK 17/826
C/09/531589 / FT RK 17/827
vonnis van 26 juli 2017
in het verzoek tot het opleggen van een dwangregeling (art. 287a Fw.) van
(verzoekster,
(adres)
(postcode),
verzoekster,
welk verzoek zich richt tegen

1.Gemeente Ede,

2. All Safe Leiderdorp,

vertegenwoordigd door Stichting Derden Gelden Ultimo Incasso B.V.,
gevestigd te Woerden,

3. Neckermann,

vertegenwoordigd door Vesting Finance Almere,
gevestigd te Almere,

4. CAK,

gevestigd te Den Haag,
alsmedein het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (art. 284 Fw.).

1.De procedure

1.1
Op 2 mei 2017 is door verzoekster tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw) gepaard met een verzoek de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken, als bedoeld in artikel 284 Fw.
1.2
Ter terechtzitting van 25 juni 2017 is verzoekster, vergezeld van (gemachtigde) in hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder en (gemachtigde) in hoedanigheid van maatschappelijk werker, hierover gehoord.
1.3
Verweersters zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. De schuldhulpverlener (gemachtigde) is verzocht ter zitting aanwezig te zijn, maar is evenmin verschenen.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling in beide verzoeken

2.1
Het 287a-verzoek vormt een onderdeel van een WSNP-verzoek. Het WSNP-verzoek moet volledig zijn. Dit brengt onder meer met zich dat bij het WSNP-verzoek (en dus ook bij het 287a-verzoek) een verklaring zoals bedoeld in artikel 285 lid 1, aanhef en sub f van de Faillissementswet Fw moet zijn gevoegd.
2.2
Artikel 285 lid 1, aanhef en onder f Fw. luidt – voor zover hier van belang:
In het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage worden opgenomen:[…]
f. een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt, afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening of aan krachtens artikel 48, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het consumentenkrediet aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan;
2.3
Artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentkrediet (WCK) luidt:
Het in artikel 47, eerste lid, bedoelde verbod is niet van toepassing op schuldbemiddeling:
om niet;
door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden;
door advocaten, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet of i ingevolge artikel 383, zevende lid, dan wel artikel 435, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten;
door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.
2.4
De verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f. Fw. (de 285-verklaring), gedateerd12 juni 2017, houdt in dit geval in:
“Hierbij verklaart (gemachtigde), Consulent financiële dienstverlening, werkzaam voor GKB Den Haag, te Den Haag, dat er geen reële mogelijkheden zijn dat de verzoeker, geboren (geboortedatum) te Arnhem, wonende te (...), tot een buitengerechtelijke schuldregeling komt met haar crediteuren.”
2.5
De rapportage schuldbemiddeling van diezelfde datum houdt in:
“Namens de schuldbemiddelingsinstantie GKB Den Haag, die hiermee verklaart te voldoen aan de vereisten van artikel 48 lid 1 onder C van de Wet op het Consumentenkrediet, verklaart de behandelend medewerker, te weten (gemachtigde), hierbij dat het minnelijk traject van de verzoeker als volgt is verlopen: (...)”.
Verklaring 285, eerste lid, onder f. Fw afgegeven door bevoegd persoon/bevoegde instantie?
persoon is als bedoeld in artikel 48, eerste lid, WCK?
2.6
Niet is gebleken dat K. Geubbels kan worden aangemerkt als een persoon zoals bedoeld in artikel 48 lid 1 onder c van de Wet op het consumentenkrediet (WCK) die als zodanig op grond van de jurisprudentie zelf de bevoegdheid heeft een 285-verklaring af te geven.
gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening (Wet financieel toezicht)?
2.7
De schuldbemiddelingsinstantie presenteert zich als ‘GKB Den Haag’. Niet duidelijk is wat de juridische vorm van die organisatie is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het in naam een gemeentelijke kredietbank is, is niet duidelijk of het een kredietbank is als bedoeld in en die voldoet aan de eisen van art. 4:36 en verder van de Wet op het financieel toezicht of dat het een andere instelling is en zo ja, wat voor een. Die duidelijkheid zal in elk geval verschaft moeten worden om de geldigheid van een 285-verklaring te kunnen beoordelen.
2.8
Is GKB Den Haag een dergelijke kredietbank, dan zal de bevoegdheid de 285-verklaring af te geven blijkens de tekst van de wet door het college aan die kredietbank gemandateerd moeten zijn. Van een dergelijk mandaatbesluit blijkt niet. Het bestuur van de kredietbank zal die bevoegdheid dan moeten uitoefenen of, zoals hier, overdragen aan een medewerker. Ook van die laatste overdracht zal moeten blijken.
college van burgemeester en wethouders
2.9
Indien GKB Den Haag niet een kredietbank is als bedoeld in en die voldoet aan de eisen van artikel 4:36 en verder van de Wet op het financieel toezicht kan de hier bedoelde verklaring ook worden afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Echter, niet blijkt dat de verklaring is afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (het college). Evenmin is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid tot het afgeven van de hier bedoelde verklaring aan (gemachtigde) heeft overgedragen.
2.1
Aangenomen moet worden dat het college de mogelijkheid heeft zijn bevoegdheid de bedoelde verklaring af te geven te mandateren aan onder hem ressorterende ambtenaren. In het systeem van schuldhulpverlening is aan gemeentes een belangrijke rol toegekend, met specifieke bevoegdheden voor de colleges van burgemeester en wethouders. Het is in het belang van goede schuldhulpverlening en het gemeentelijke toezicht daarop dat het college zijn bevoegdheid een 285-verklaring daadwerkelijk toevertrouwd heeft aan degene die een dergelijke verklaring feitelijk namens het college ondertekent. Omdat de bevoegdheid een minnelijk traject uit te voeren niet specifiek bij het college, maar bij ‘de gemeente’ ligt, kan het afgeven van de 285-verklaring als toetsmoment van het voorgaande minnelijk traject worden beschouwd. Daarbij past dat niet iedereen, maar juist het college zo’n verklaring mag afgeven.
Minnelijk traject uitgevoerd door gemeente of bevoegd persoon?
2.11
De wetgever heeft de kring van personen die een minnelijk traject kunnen uitvoeren beperkt. Artikel 288 lid 2, aanhef en onder b Fw bepaalt dat een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen indien het buitengerechtelijke schuldtraject niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, WCK. De strafbaarstelling van onbevoegde schuldbemiddeling (artikel 47 en 48 WCK in verbinding met artikel 1 onder 4° van de Wet op de economische delicten) onderstreept dat die beperking niet als loze bepaling in de wet is opgenomen. Uit artikel 48 WCK volgt dat óf – kort gezegd – de gemeente en de gemeentelijke kredietbanken (artikel 48, eerste lid, onder b WCK) of personen met in de wet vermelde hoedanigheden (artikel 48, eerste lid onder c. WCK) een minnelijk traject mogen uitvoeren.
2.12
De rapportage van de consulent houdt in dat de gemeente verklaart te voldoen aan de eisen van artikel 48, eerste lid, onder c van de WCK. De categorie onder c bestaat echter – kort gezegd – uit personen, zodat ‘de gemeente’ of ‘GKB Den Haag’ al daarom daar niet aan kan voldoen. Als het minnelijk traject is uitgevoerd door de gemeente of door een gemeentelijke kredietbank, dan zal de vermelding van de relevante bepaling moeten worden aangepast; als het minnelijk traject is uitgevoerd door de consulent, die zelf een van de hoedanigheden als bedoeld in de c-categorie heeft, dan zal de verklaring op dat punt moeten worden aangepast. In dat laatste geval dient de medewerker ook te vermelden welke van de negen hoedanigheden van artikel 48, eerste lid, onder c van de WCK zij heeft.
2.13
Ook daarvoor zal de termijn die verzoekster krijgt gebruikt moeten worden.
Tussenbeslissing
2.14
Gezien het vorenstaande zal de rechtbank verzoekster in de gelegenheid stellen meer duidelijkheid te verstrekken omtrent de vraag of de verklaring zoals bedoeld in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f Fw is afgegeven door een persoon of instantie die daartoe bevoegd is. Het gaat er dus om dat de rechtbank kan vaststellen dat de 285-verklaring is afgegeven door een persoon of instantie die daartoe op grond van de wet bevoegd is. Hierbij dient het volgende in acht te worden genomen:
- indien de verklaring wordt afgegeven door een persoon als zoals bedoeld in artikel 48 lid 1 onder c WCK (hiervoor onder 6.): de naam en hoedanigheid van die persoon.
- indien de verklaring wordt afgegeven door een gemeentelijke kredietbank (hiervoor onder 7 en 8): stukken waaruit blijkt dat die gemeentelijke kredietbank kan worden aangemerkt als een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening (Wet financieel toezicht), stukken waaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid tot het afgeven van de 285-verklaring aan die gemeentelijke kredietbank heeft gemandateerd en stukken waaruit blijkt de persoon die de 285-verklaring afgeeft bevoegd is namens de gemeentelijke kredietbank die verklaring af te geven.
- indien de verklaring wordt afgegeven door college van burgemeester en wethouders (hiervoor onder 9 en 10): stukken waaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid tot het afgeven van de 285-verklaring heeft gemandateerd aan de persoon die de 285-verklaring namens het college van burgemeester en wethouders afgeeft.
2.15
Nu er van uit dient te worden gegaan dat de voorliggende verklaring niet correct is, dient verzoekster dient tevens een aangepaste – correcte – verklaring te overleggen, voorzien van een toelichting zoals hiervoor bedoeld.
2.16
Voor wat betreft de uitvoering van het buitengerechtelijke traject dient te worden toegelicht dat dit traject is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 WCK (hiervoor onder 11 en 12).
2.17
De rechtbank zal verzoekster tot en met 23 augustus 2017 de tijd geven om de hiervoor bedoelde toelichting, ontbrekende verklaringen en besluiten en een correcte rapportage aan de rechtbank te sturen. Zij zal zich hiervoor moeten wenden tot haar schuldhulpverlener bij de gemeente of gemeentelijke kredietbank.
2.18
In afwachting van de stukken zal de behandeling van beide verzoeken (het verzoek art. 287a Fw. tot het opleggen van een dwangregeling en het verzoek ex art. 284 Fw. tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling) pro forma worden aangehouden tot 30 augustus 2017. Dit betekent
nietdat verzoekster dan ter terechtzitting dient te verschijnen. De rechtbank zal dan slechts kenbaar maken of de mondelinge behandeling van de verzoeken zal moeten worden voortgezet, dan wel of er een vonnis zal worden gewezen.

3.De beslissing op beide verzoeken

De rechtbank:
- stelt verzoekster in de gelegenheid de hiervoor bedoelde ontbrekende verklaringen en besluiten en een correcte rapportage
uiterlijk 23 augustus 2017over te leggen;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op de terechtzitting van 30 augustus 2017,
pro forma;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2017 in tegenwoordigheid van mr. F.M. Verburg, griffier.