ECLI:NL:RBDHA:2017:8972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/535314 / FT RK 17/1195 en C/09/17/275 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van Carpe B.V. en de beoordeling van de vordering van verweerder

Op 1 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag het verzoek tot faillietverklaring van de besloten vennootschap Carpe B.V. toegewezen. Carpe B.V. had een vordering van € 9.076,00 op verweerder, voortvloeiend uit een geldleningsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, aangezien hij zowel de vordering van Carpe als andere vorderingen onbetaald laat. Verweerder betwistte de opeisbaarheid van de vordering, maar erkende het bestaan ervan. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van recht en dat de faillissementsaanvraag een legitiem incassomiddel was. De rechtbank stelde vast dat Carpe een opeisbare vordering had en dat verweerder meerdere schulden onbetaald liet. De rechtbank verklaarde verweerder in staat van faillissement en benoemde mr. R. Cats tot rechter-commissaris en mr. L.A. van Walree-Brascamp als curator.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer : C/09/535314 / FT RK 17/1195
insolventienummer: C/09/17/275 F
uitspraakdatum : 1 augustus 2017
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CARPE B.V.,
gevestigd te Naarden,
verzoekster,
advocaat: mr. K.C. Mensink,
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder],
geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats],
woonadres: [postcode en woonplaats, adres],
verweerder.
Verzoekster zal hierna worden aangeduid als “Carpe” en verweerder als “[verweerder]”.
Het verzoekschrift is op 1 augustus 2017 behandeld in raadkamer. Zowel verzoekster als verweerder zijn verschenen. Namens verzoekster is verschenen en gehoord R.B.M. Bosman, bijgestaan door mr K.C. Mensink.
Het verzoek, de stellingen van Carpe en het verweer van [verweerder].
Carpe heeft het faillissement van [verweerder] aangevraagd stellende dat hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen nu hij zowel de vordering van Carpe als andere vorderingen onbetaald laat. [Verweerder] heeft dit verzoek betwist. Ter onderbouwing van hun standpunten hebben partijen het volgende aangevoerd.
Carpe heeft een vordering op [verweerder] van € 9.076,00, uit hoofde van een geldleningsovereenkomst aangegaan d.d. 2 november 2012. In die geldleningsovereenkomst is overeengekomen dat Carpe € 25.000,00 aan [verweerder] heeft uitgeleend en dat [verweerder] uiterlijk op 21 december 2012 10% van de aandelen in Scaudit Project Expertise B.V. zal leveren aan Carpe. Indien [verweerder] daaraan niet voldoet, dient hij € 9.076,00 aan Carpe terug te betalen. Hoewel [verweerder] daartoe meerdere malen is gesommeerd door Carpe, zijn de aandelen nooit geleverd door [verweerder] en is betaling door [verweerder] eveneens uitgebleven. Levering van de aandelen door [verweerder] is bovendien thans onmogelijk nu Scaudit Expertise B.V. in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van 7 maart 2017 van de rechtbank Den Haag. Carpe heeft derhalve thans € 9.076,00 opeisbaar te vorderen van [verweerder]. [Verweerder] laat daarnaast andere crediteuren onbetaald en verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, aldus Carpe.
[Verweerder] heeft ter zitting erkend dat Carpe een bedrag van € 9.076,00 te vorderen heeft uit hoofde van de geldleningsovereenkomst d.d. 2 november 2012. [Verweerder] betwist evenwel dat deze vordering opeisbaar is. Carpe zou geweigerd hebben de aandelen van [verweerder] af te nemen en in de geldleningsovereenkomst is geen concrete betaaltermijn overeengekomen, zodat de vordering van Carpe thans niet opeisbaar is. Bovendien zou in de overeenkomst een inspanningsverplichting voor Carpe zijn opgenomen, die zij niet is nagekomen. Daarom pleegt zij wanprestatie jegens [verweerder] en ook om die reden is de vordering van Carpe niet opeisbaar. [Verweerder] heeft ter zitting het bestaan van de vordering van de vennootschap onder firma Geldvoorelkaar.nl erkend maar daarbij wel de hoogte van die vordering betwist. Desgevraagd heeft [verweerder] verklaard dat hij deze en andere vorderingen niet kan voldoen omdat hij “aan de bedelstaf is geraakt”. Tot slot zou Carpe met de onderhavige faillissementsaanvraag misbruik van recht maken, aldus [verweerder].
Beoordeling.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Van misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW is geen sprake. De faillissementsaanvraag heeft zich in de praktijk ontwikkeld tot een geducht incassomiddel. Het feit dat een schuldeiser ook op andere wijze zijn verhaalsrecht kan uitoefenen, ontneemt hem niet de bevoegdheid het faillissement van zijn schuldenaar aan te vragen.
Voor faillietverklaring is onder meer vereist dat degene die het faillissement aanvraagt een vordering op de schuldenaar heeft en dat die schuldenaar meerdere schuldeisers heeft die onbetaald worden gelaten.
Ter zitting heeft [verweerder] het bestaan van de vordering van Carpe op hem erkend. Hij heeft evenwel weersproken dat het zou gaan om een opeisbare vordering, nu geen betalingstermijn zou zijn overeengekomen. Als uitgangspunt geldt ingevolge artikel 6:38 BW dat indien geen betalingstermijn is overeengekomen, terstond nakoming gevorderd kan worden. Carpe heeft aangetoond dat zij reeds nakoming heeft gevorderd en dat [verweerder] niet is nagekomen. Van de regels over opeisbaarheid is niet bij overeenkomst afgeweken.
Voorts heeft [verweerder] een beroep gedaan op schuldeisersverzuim. Van schuldeiserverzuim in de zin van artikel 6:58 BW is geen evenwel geen sprake, nu [verweerder] niet heeft aangetoond dat hij als debiteur bereid is en bovenal in staat is na te komen en niet heeft aangetoond dat nakoming wordt verhinderd door een aan crediteurszijde (Carpe) gelegen beletsel. Daarbij komt dat uit de overeenkomst van 2 november 2012 blijkt dat zo lang de aandelen niet geleverd zijn [verweerder] erkent het bedrag van € 9.076, - aan Carpe schuldig te zijn. Daarvoor zijn geen ingebrekestelling of nadere handelingen vereist.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande summierlijk vast komen staan dat Carpe een opeisbare vordering heeft op [verweerder].
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat een en ander mutatis mutandis ook voor de rechtspersoon naar buitenlands recht PMSI UK Ltd geldt. De vordering van die vennootschap op [verweerder] wordt als steunvordering opgevoerd en kan als zodanig gelden.
Ter zitting is voorts het bestaan en onbetaald laten van de vordering van de vennootschap onder firma op Geldvoorelkaar.nl erkend. [Verweerder] is bij vonnis van 5 april 2017 veroordeeld tot hoofdelijke betaling en heeft een stuk overgelegd waaruit zou blijken dat nog maar een deel van die vordering open staat. Dat de hoogte van de steunvordering betwist wordt doet aan het bestaan van enige vordering van die schuldeiser op [verweerder] niet af.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank summierlijk komen vast te staan dat [verweerder] meerdere schulden onbetaald laat en dat tenminste één van die schulden opeisbaar is. Voorts is door [verweerder] erkend dat hij momenteel niet in staat is deze schulden te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is [verweerder] dan ook komen te verkeren in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Het faillissement dient dan ook uitgesproken te worden.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart
[VERWEERDER], voornoemd, in staat van faillissement;
- verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdinsolventieprocedure is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO);
- benoemt tot rechter-commissaris mr. R. Cats
en stelt aan als curator mr. L.A. van Walree-Brascamp,
advocaat te Voorburg;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 augustus 2017 om 11:21 uur, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Verburg, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.
De behandelend juridisch medewerker is D.D. Vorst.