In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De eiseres ontving sinds 7 augustus 2012 bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. In september 2016 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres teruggevorderd over de periode van [geboortedatum kind] 2015 tot en met 2 augustus 2016, omdat hij meende dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad een gezamenlijke huishouding aanwezig was, maar dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kan worden verweten dat zij niet heeft gemeld dat zij samenwoonde met haar partner, omdat verweerder niet kon aantonen dat zij dit niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.