ECLI:NL:RBDHA:2017:9639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Huisvestingswet 2014 en betrokkenheid bij hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres, een particuliere huurder, kreeg een bestuurlijke boete van € 10.250,- opgelegd wegens het onttrekken van een woning aan de woonbestemming, in strijd met artikel 21 sub a van de Huisvestingswet 2014. De boete volgde op een controle door de gemeente, waarbij een hennepkwekerij in de woning werd aangetroffen. Eiseres voerde aan dat zij niet verantwoordelijk was voor de overtreding, omdat zij op vakantie was tijdens de periode waarin de kwekerij operationeel was. Tevens stelde zij dat de verhuurder geen boete had gekregen, wat volgens haar een schending van het gelijkheidsbeginsel inhield.

De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk een verwijt kon worden gemaakt, omdat zij bij het betrekken van de woning een contract had getekend waarin zij zich verplichtte de woning als woonhuis te gebruiken. De rechtbank concludeerde dat de overtreding van de Huisvestingswet was vastgesteld, en dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met de geldende verordening. Eiseres had geen gronden aangevoerd die de rechtbank deden twijfelen aan de evenredigheid van de boete, en haar beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank merkte op dat de betrokkenheid van eiseres bij de hennepkwekerij niet irrelevant was, ook al had zij geen directe voordelen genoten van de kwekerij.

De rechtbank concludeerde dat de boete rechtmatig was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H. Oldenhof),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G.P. Tjon-Man-Tsoi).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250,- wegens het overtreden van artikel 21 sub a van de Huisvestingswet 2014 (onttrekken van een woning aan de woonbestemming).
Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2017.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 12 februari 2016 is de door eiseres gehuurde woning ([adres] te [plaats], hierna: de woning) door inspecteurs handhaving van de gemeente Den Haag gecontroleerd. Uit de rapporten blijkt dat de inspecteurs in de woning een hennepkwekerij hebben aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250,- wegens het zonder vergunning onttrekken van de woning aan het woonbestand.
2. Eiseres voert in beroep aan dat de boete ten onrechte aan haar is opgelegd aangezien zij niet degene is geweest die de overtreding heeft begaan. Daarnaast is de overtreding haar ook niet aan te rekenen, aangezien de kwekerij is opgezet in de periode dat zij wegens vakantie afwezig was. Op het moment dat eiseres bekend raakte met de hennepkwekerij heeft zij uit angst voor de man, die de kwekerij heeft opgezet, geen aangifte durven doen bij de politie.
Ook stelt eiseres dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat verweerder geen boete opgelegd heeft aan de verhuurder, [verhuurder]. De verhuurder heeft, in strijd met de op hem rustende zorgplicht, geen toezicht gehouden op het gebruik van de woning die hij verhuurt.
Daarnaast is sprake van schending van artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Artikel 6 van het EVRM is van toepassing op de bestuurlijke boete aangezien het een criminal charge betreft. De in het dossier aanwezige machtiging tot binnentreden van de woning is onleesbaar, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de woning zonder machtiging is binnengetreden en daarom sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
Ook heeft eiseres voorafgaande aan het horen van eiseres geen afstand gedaan van het recht op consultatiebijstand, zoals verweerder wel stelt.
Tot slot is de boete volgens eiseres niet evenredig. Eiseres kan als particulier huurder niet als bedrijfsmatige overtreder worden aangemerkt. Ook is er geen sprake van daadwerkelijke betrokkenheid van eiseres bij de overtreding. Het enkele schoonmaken van de hennepkwekerij is niet als zodanig aan te merken. Eiseres heeft geen voordeel genoten van de hennepkwekerij en heeft er ook geen investeringen in gedaan of hand- en spandiensten verricht die in het belang waren voor de exploitatie.
3. Verweerder stelt dat eiseres van aanvang af geweten heeft van de hennepkwekerij in de woning. Uit onderzoek is gebleken dat de kwekerij al ruimschoots voor de vakantie van eiseres geëxploiteerd werd.
Artikel 6 van het EVRM acht verweerder niet geschonden nu vaststaat dat de machtiging tot binnentreden is ondertekend. Ook blijkt uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor duidelijk dat eiseres geen gebruik wilde maken van bijstand door een raadsman.
Ten aanzien van de hoogte van de boete stelt verweerder dat deze rechtstreeks volgt uit de Huisvestingsverordening. Eiseres is weliswaar een particuliere overtreder maar haar kan betrokkenheid bij een hennepkwekerij verweten worden, alleen al omdat eiseres huurder van de woning was en op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Dat eiseres niet feitelijk bij de kwekerij betrokken was maakt niet dat de overtreding haar verminderd kan worden verweten. Verweerder is voorts niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de boete gematigd dient te worden.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat, nu van de driekamerwoning van eiseres twee verblijfsruimten in gebruik waren ten behoeve van hennepteelt, die woonruimte voor een zodanig gedeelte aan de bestemming tot bewoning was onttrokken, dat daardoor sprake was van overtreding van het verbod van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 35, aanhef en onder a, van de Verordening. Eiseres heeft immers bij het betrekken van de woning een contract getekend dat zij de woning uitsluitend zal gebruiken als woonhuis voor haarzelf en haar gezin.
Op grond van de bevindingen die bij de controle van de woning aan het licht zijn gekomen stelt de rechtbank vast dat de stelling van eiseres, dat zij eerst bij terugkeer van vakantie op 28 december 2015 heeft waargenomen dat in de woning een hennepkwekerij was opgezet, niet geloofwaardig is. Op basis van hetgeen is aangetroffen in de woning hebben deskundigen vastgesteld dat de hennepkwekerij al geruime tijd voor de datum waarop eiseres stelt naar [buitenland] te zijn gereisd voor vakantie, geëxploiteerd werd.
Bij de door verweerder overgelegde stukken bevindt zich een getekende machtiging tot binnentreden in het dossier. Dat de handtekening moeilijk te lezen is doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de machtiging. Daarnaast stelt de rechtbank met verweerder vast dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 15 februari 2016 onomstotelijk blijkt dat eiseres afstand gedaan heeft van haar recht op bijstand door een raadsman. Van schending van artikel 6 van het EVRM is daarom geen sprake.
Verweerder was gelet op het vorenstaande bevoegd eiseres een boete op te leggen.
5. Verweerder dient zich bij het opleggen van een boete te houden aan de in de Verordening opgenomen bedragen. De door verweerder gekozen systematiek bij het vaststellen van de hoogte van de boete, waarin bij herhaling van de overtreding zwaarder wordt gestraft en overtredingen bij bedrijfsmatige exploitatie zwaarder worden beboet dan wanneer de exploitatie niet bedrijfsmatig plaatsvindt, acht de rechtbank niet onredelijk. Er is geen reden om de in de Verordening geregelde boetes onredelijk hoog te achten, nu onrechtmatige bewoning, waaronder begrepen onrechtmatig gebruik van een woning, een negatieve invloed kan hebben op de leefbaarheid in wijken. Daarnaast beoogt de hoogte van de boete een afschrikwekkend effect te hebben. Bijlage V bij de Verordening is met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand gekomen.
De evenredigheid komt in de Verordening onder meer tot uitdrukking in de hoogte van de op te leggen boete bij overtredingen die bedrijfsmatige dan wel niet-bedrijfsmatige exploitatie van de woonruimte betreffen. In de toelichting bij artikel 45, tweede lid, van de Verordening, is ter verduidelijking van het begrip ‘bedrijfsmatige exploitatie’ onder het vierde lid het volgende opgenomen:
“Onttrekking van woonruimte is enkel bedrijfsmatig indien dit vanuit commercieel oogpunt plaatsvindt. Onttrekking in het kader van het voeren van een bedrijf (opslag supermarkt, meelsilo voor een bakkerij, of een logiesfunctie), maar ook het in gebruik hebben van woonruimte met een hennepkwekerij, is als een onttrekking vanuit commercieel oogpunt te beschouwen.”
Verweerder is bij het vaststellen van de hoogte van de boete dan ook op goede gronden uitgegaan van de boetebedragen in Bijlage V, waarbij eiseres is aangemerkt als handelend vanuit een bedrijfsmatige exploitatie en ervan uit is gegaan dat sprake is van een eerste overtreding.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden aangevoerd heeft over haar draagkracht, zodat verweerder geen aanleiding had om de boete te matigen. Zoals eerder vastgesteld kan eiseres een verwijt gemaakt worden van de overtreding, de rechtbank merkt hierbij voor alle duidelijkheid op dat de in geding zijnde overtreding het onttrekken van de woning aan het woningbestand is, en niet het hebben van een hennepkwekerij. De (enkele) stelling van eiseres, dat zij geen baten heeft ontvangen uit de hennepkwekerij noodzaakt verweerder niet tot matiging van de boete.
Deze beroepsgrond kan niet slagen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.