ECLI:NL:RBDHA:2017:970
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Diepenhorst
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening
Op 2 februari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak tussen een eiser van Turkse nationaliteit en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 januari 2017, waarbij zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 januari 2017, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.
Eiser had op 26 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar verweerder weigerde deze in behandeling te nemen op basis van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser eerder op 2 juli 2013 in Frankrijk een asielaanvraag had ingediend, en dat de Franse autoriteiten op 9 december 2016 hadden ingestemd met een verzoek tot terugname van eiser.
Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met het feit dat zijn zoon in Duitsland woont, en dat dit in strijd is met de eerbiediging van het familie- en gezinsleven zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een beroep op de humanitaire clausule van de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel had beroepen.
De uitspraak werd gedaan door mr. M. Diepenhorst, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.