In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig militair, en de minister van Defensie over de herziening van zijn invaliditeitspensioen. Eiser had in 2011 een militair invaliditeitspensioen (mip) aangevraagd, dat was vastgesteld op een mate van invaliditeit van 30% per 5 oktober 2009. Eiser heeft in beroep gegaan tegen een besluit van 31 augustus 2016, waarin zijn bezwaar tegen het primaire besluit gegrond was verklaard, maar de mate van invaliditeit niet werd herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen financiële gevolgen waren van de herziening van de invaliditeit, aangezien eiser al een WAO-uitkering ontving, aangevuld met een arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) tot 90,2%. De rechtbank heeft de herbeoordeling van de mate van invaliditeit door de verzekeringsarts beoordeeld en geconcludeerd dat de mate van invaliditeit van eiser per 5 oktober 2009 op 37,5% dient te worden vastgesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Tevens is de minister van Defensie veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.485,- zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 46,- dient te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.