ECLI:NL:RBDHA:2017:9839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de mate van invaliditeit van een militair met PTSS en de gevolgen voor het invaliditeitspensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig militair, en de minister van Defensie over de herziening van zijn invaliditeitspensioen. Eiser had in 2011 een militair invaliditeitspensioen (mip) aangevraagd, dat was vastgesteld op een mate van invaliditeit van 30% per 5 oktober 2009. Eiser heeft in beroep gegaan tegen een besluit van 31 augustus 2016, waarin zijn bezwaar tegen het primaire besluit gegrond was verklaard, maar de mate van invaliditeit niet werd herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen financiële gevolgen waren van de herziening van de invaliditeit, aangezien eiser al een WAO-uitkering ontving, aangevuld met een arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) tot 90,2%. De rechtbank heeft de herbeoordeling van de mate van invaliditeit door de verzekeringsarts beoordeeld en geconcludeerd dat de mate van invaliditeit van eiser per 5 oktober 2009 op 37,5% dient te worden vastgesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Tevens is de minister van Defensie veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.485,- zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 46,- dient te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/8139 ABP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.B. Knook),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het militair invaliditeitspensioen (mip) van eiser te rekenen van 5 oktober 2009 nader vastgesteld en berekend naar een mate van invaliditeit van 30%. Voorts is eiser met ingang van die datum een bijzondere invaliditeitsverhoging (BIV) toegekend ter hoogte van 5%.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 augustus 2016 (het bestreden besluit), waarbij zijn bezwaar tegen het primaire besluit gegrond is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2017.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst, teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om een nadere onderbouwing te laten geven door zijn behandelend psychiater ter zake van de door eiser ingediende beoordelingslijst.
Eiser heeft bij brief van 24 februari 2017 nadere informatie ingezonden.
Verweerder heeft bij brief van 22 maart 2017 een nadere reactie ingezonden.
Partijen hebben desgevraagd niet medegedeeld dat zij mondeling op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en partijen medegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1.1
Eiser is als dienstplichtige in 1992-1993 uitgezonden geweest naar Kroatië met 1 (NL)VBDBAT. Hij is vervolgens de dienst uitgegaan.
Eiser is per 12 november 2001 aangesteld bij het beroepspersoneel voor bepaalde tijd (BBT) van de Koninklijke Landmacht (KL). Hij is, laatstelijk in de rang van soldaat der eerste klasse, werkzaam geweest in de functie van [functie].
Op 23 december 2004 is omtrent eiser een rapport van een Medisch Geneeskundig Onderzoek (MGO) uitgebracht. Eiser is op 24 november 2004 (blijvend) ongeschikt geacht voor de militaire dienst in verband met een aandoening van psychische aard, zijnde persoonlijkheidsproblematiek en addictie (afhankelijkheid respectievelijk misbruik van alcohol- en medicijnen). Hiervoor wordt geen dienstverband aanvaard.
Aan eiser is met ingang van 1 juni 2005 eervol ontslag verleend op grond van artikel 39, tweede lid, onder f, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) ter zake van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek.
Bij besluit van 20 mei 2005 is eiser medegedeeld dat hem, in aanvulling op een reeds eerder toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) - berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% - , een arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) wordt toegekend per 1 juni 2005. Vastgesteld is dat bij eiser geen sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband.
1.2
Op 14 december 2006 is omtrent eiser een rapport van een MGO uitgebracht.
Eiser is op 17 maart 2006 en van 17 maart 2005 tot 17 maart 2006 50% invalide geacht ten gevolge van een psychische aandoening, waarvoor oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen. Aan dit rapport ligt ten grondslag het rapport van prof.dr. H.J.C. van Marle, psychiater, waarin op As I de DSM-IV classificatie Posttraumatische stressstoornis (PTSS), alcoholafhankelijkheid in gedeeltelijke remissie, obsessieve-compulsieve stoornis en depressieve stoornis is gegeven en op As II een persoonlijkheidsstoornis NAO. Van Marle heeft vermeld dat in vergelijking met vorige rapportages sprake is van een zich ontwikkelde PTSS en dat de alcoholabusus voortvloeit uit de PTSS. De persoonlijkheidsstoornis heeft zich pas ontwikkeld na het ontstaan van de PTSS, waardoor sprake is van een posttraumatische karakterpathologie. Door het manifest worden van de PTSS wordt als het ware het gehele beeld tot één geheel. Er is geen sprake van een definitieve eindtoestand.
De PTSS is te herleiden tot eisers tijd als dienstplichtig militair in Kroatië. Eisers toestandsbeeld lijkt geleidelijk aan te verslechteren terwijl er al diverse behandelmomenten zijn geweest. Eiser gebuikt tevens teveel psychotrope medicatie.
Bij besluit van 14 februari 2007 is eiser medegedeeld dat gebleken is dat te rekenen van 1 juni 2005 sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband. Het AOP wordt vanaf 1 juni 2005 berekend naar 90,02% in plaats van 70%. De mate van invaliditeit wordt vastgesteld op 50% ten gevolge van een psychische aandoening. Aangezien het AOP uitkeringspercentage hoger is dan eisers invaliditeit, zal zijn invaliditeit niet tot uitkering komen.
Bij besluit van 21 augustus 2007 is aan eiser het draaginsigne gewonden (DIG) toegekend.
1.3
Op 28 januari 2010 is omtrent eiser een herbeoordelingsrapportage verzekerings-geneeskundig onderzoek uitgebracht. Bij de herbeoordeling is het PTSS Protocol toegepast.
De mate van invaliditeit van eiser op 5 oktober 2009 ten gevolge van een psychische aandoening met dienstverband (PTSS met obsessief-compulsieve stoornis, depressieve stoornis, alcoholafhankelijkheid (deels in remissie) en persoonlijkheidsstoornis NAO) is vastgesteld op 30%. Voorts is een medische eindtoestand vastgesteld.
Hieraan liggen diverse medische rapportages, onder meer van behandelaars van eiser, ten grondslag.
Bij het primaire besluit is het mip van eiser te rekenen van 5 oktober 2009 nader vastgesteld naar een mate van invaliditeit van 30%. Voorts is eiser vanwege de medische eindtoestand met ingang van 5 oktober 2009 een BIV toegekend ter hoogte van 5%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft afgezien van een hoorzitting.
Bij brief van 6 juli 2016 heeft de medisch adviseur van verweerder een reactie gegeven op het bezwaar van eiser.
Bij het thans bestreden besluit van 31 augustus 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
2 De door eiser aangevoerde gronden worden - voor zover van belang - hierna besproken.
3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts op 6 juli 2016 uitvoerig heeft gereageerd op het bezwaar van eiser. Deze reactie wordt niet voor onjuist gehouden.
4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond is verklaard. Gelet op de strekking van het bestreden besluit en de verwijzing naar de reactie van de verzekeringsarts van 6 juli 2016, waarin hij heeft medegedeeld dat er geen reden bestaat om de mate van invaliditeit te herzien, gaat de rechtbank uit van een verschrijving en dat verweerder heeft bedoeld het bezwaar ongegrond te verklaren.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen financiële gevolgen zijn geweest als gevolg van de herziening van eisers mate van invaliditeit per 5 oktober 2009. Eiser heeft een WAO-uitkering, aangevuld met een AOP tot 90,2%. Het mip komt derhalve niet tot uitbetaling. Toen eisers mate van invaliditeit nog 50% bedroeg, was nog geen sprake van een medische eindtoestand en was nog geen BIV toegekend. Als de mate van invaliditeit bij de herziening zou zijn gehandhaafd op 50%, dan zou de BIV hoger zijn uitgevallen.
4.3
Eiser stelt dat zijn mate van invaliditeit vanaf 5 oktober 2011 dient te worden vastgesteld op 50%.
De rechtbank overweegt dat - voor zover de door eiser genoemde datum geen verschrijving bevat -, gelet op het primaire besluit, in dit geval 5 oktober 2009 als peildatum geldt, te weten de datum waarop eiser is uitgenodigd voor het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
4.4
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de ministeriële regeling van 27 juni 2008, Stcrt. 2009, 11661 (de Regeling). Bij besluit van 10 februari 2012, Stcrt. 2012, 3183 is de regeling met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 gewijzigd. De regeling is gebaseerd op artikel 2, zesde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen en artikel 13, tweede lid, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen. Op grond van artikel 1 van de regeling worden, voor zover van belang, bij de vaststelling van de mate van invaliditeit die verband houdt met de vervulling van de dienst ter nadere invulling van de WPC-schaal de volgende protocollen gehanteerd:
a. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen (WIA/IP Protocol);
b. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol).
In het voorwoord van het PTSS Protocol is vermeld dat het protocol een eerste aanzet is om de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, de dienstverbandbeoordeling en de invaliditeitsbeoordeling bij militairen met een PTSS te harmoniseren, en is verder vermeld dat het een aanvulling is op het WIA/IP Protocol. In het PTSS Protocol is een nieuwe schattingsmethodiek neergelegd ter duiding van de ernst van de psychische beperkingen en ter vaststelling van het toepasselijke invaliditeitspercentage.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, CRvB 12 maart 2015, ECL:NL:CRVB:2015:747) kan het PTSS Protocol als zodanig de voor een wet in materiële zin geldende terughoudende toetsing doorstaan. Dat toepassing van het PTSS Protocol - in een situatie waarin de medische toestand van de betrokkene niet wezenlijk is verbeterd - kan leiden tot een verlaging met enkele tientallen procenten, vloeit rechtstreeks uit dit geactualiseerde stelsel voort. Naar het oordeel van de Raad is er geen hogere wet of regelgeving die zich daartegen verzet.
Eisers standpunt dat zijn klachten en daarmee de beperkingen zeker niet zijn verminderd en dat derhalve een verlaging van de mate van invaliditeit niet aan de orde kan zijn, kan - voor zover hij hiermee beoogt op te komen tegen de systematiek van het PTSS Protocol -, gelet op voornoemde jurisprudentie, geen doel treffen.
4.5
Eiser kan zich niet vinden in de concrete herbeoordeling op een aantal sub-rubrieken door de verzekeringsarts. Eiser verwijst daartoe naar de brief van behandelend psychiater Van der Meijs van 4 november 2009. In de jaren vóór 2009 heeft weliswaar behandeling plaatsgevonden, maar dit heeft niet tot wezenlijke verbetering geleid. Eiser verwijst naar de bijlage bij zijn aanvullend bezwaarschrift van 14 december 2011, waarin hij gemotiveerd heeft aangegeven waarom op verschillende sub-rubrieken hogere scores gehanteerd zouden moeten worden. Deze scores zijn tot stand gekomen in samenwerking met psychiater Van der Meijs. Volgens eiser is de verzekeringsarts hierop onvoldoende gemotiveerd ingegaan in zijn brief van 6 juli 2016.
Bij brief van 24 februari 2017 heeft eiser een brief van psychiater Van der Meijs van 21 februari 2017 ingezonden, waarin is vermeld dat de classificaties in voornoemde bijlage destijds in overleg met hem tot stand zijn gekomen en dat deze een getrouw beeld geven van dat moment. Bij afronding van de behandeling was er nog steeds sprake van een gelijksoortige (onveranderbare) situatie wat betreft psychische beperkingen, waarbij er inmiddels wel meer sprake was van ziekte-acceptatie en berusting. De behandeling is afgesloten, omdat geen verdere verbetering door behandeling meer viel te verwachten.
Ter zitting heeft eiser medegedeeld dat hij zijn (in bezwaar aangevoerde) grond dat het overgangsrecht, zoals neergelegd in de Regeling, niet is toegepast, niet handhaaft.
De grond ter zake van de score voor de sub-rubriek 4 (seksuele functie) wordt evenmin gehandhaafd. Eiser heeft voorts medegedeeld dat de scores in genoemde bijlage met hulp van Van der Meijs, die ten tijde van de peildatum zijn behandelaar was, vertaald zijn naar de peildatum.
4.5.1
Eiser meent dat voor sub-rubriek 1 (persoonlijke hygiëne, zelfzorg) klasse 2 aan de orde is en niet klasse 0. In de nadere reactie van de verzekeringsarts van 22 maart 2017 is vermeld dat niet is gebleken dat sprake is van problematiek op dit punt, dat het gebrek aan eetlust mogelijk het gevolg is van de stemmingsproblematiek en dat uit de stukken blijkt dat eiser steeds een redelijk verzorgde indruk maakt.
Uit de herbeoordelingsrapportage blijkt echter niet dat de verzekeringsarts eiser op dit punt heeft bevraagd en evenmin is vermeld dat eiser een redelijk verzorgde indruk maakt. Eiser heeft in bezwaar toegelicht dat hij één keer per week doucht, twee keer per week warm eet, dat hij zijn nagels beter moet verzorgen, zich beter moet kleden en scheren en naar de kapper moet gaan. De rechtbank zal hetgeen eiser heeft toegelicht als uitgangspunt nemen en komt tot het oordeel dat deze sub-rubriek met klasse 0 is ondergewaardeerd. Veeleer past het beeld bij klasse 1.
4.5.2
Eiser stelt dat voor sub-rubriek 2 (mobiliteit) klasse 3 aan de orde is en niet klasse 1. Uit de anamnese in de herbeoordelingsrapportage blijkt dat eiser heeft aangegeven dat hij alleen met een begeleider (een vertrouwd persoon, ter afleiding) gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Als hij met de auto gaat, dan heeft hij moeite met het plannen van een route en dan moet hij vaak onderweg stoppen, omdat hij het overzicht kwijt raakt en een pauze nodig heeft. Dit verhoudt zich niet goed met hetgeen eiser in 2011 - weliswaar vertaald naar de peildatum - heeft toegelicht, namelijk dat hij nooit met openbaar vervoer gaat en vaak niet over straat durft te gaan, alleen als het moet. Hij is altijd achterdochtig en gewapend. Hij wordt al nerveus als hij een vuilniszak buiten moet zetten. In de overige voorhanden zijnde medische stukken is hiervoor geen bevestiging te vinden. De rechtbank gaat hier uit van hetgeen eiser bij de anamnese in 2009 heeft verklaard. Anders dan de verzekeringsarts in zijn brief van 22 maart 2017 stelt, heeft eiser zijn standpunt wel onderbouwd. Hij vermijdt contact met mensen, heeft daartoe aanleiding nodig. Alleen een vertrouwd begeleider kan in deze behoefte voorzien. De rechtbank is van oordeel dat deze sub-rubriek met klasse 1 is ondergewaardeerd. Veeleer past het beeld bij klasse 2 en niet bij klasse 3, nu niet is gebleken dat de mobiliteit is beperkt tot vaste, bekende routes en niet gebleken is dat eiser geheel niet in staat is zichzelf te vervoeren.
4.5.3
Eiser stelt dat voor sub-rubriek 6 (sociale activiteiten (communicatief sociaal functioneren, sociale en recreatieve activiteiten) ) klasse 4 aan de orde is en niet klasse 3.
Uit genoemde anamnese blijkt dat eiser nagenoeg geen sociale contacten heeft. Heel oppervlakkig met de buren en geen vrienden of kennissen. Met zijn ouders heeft hij al drie jaar geen contact. Als hij dronken is probeert hij regelmatig zijn ouders te bellen, maar zij nemen niet op. Hij heeft sporadisch contact met zijn zus. Hij kan wel met instanties communiceren, maar heeft grote problemen met het contact hebben met mensen. Hij is heel erg op zichzelf, is hele dagen thuis.
De rechtbank volgt hetgeen de verzekeringsarts in zijn brief van 22 maart 2017 heeft aangegeven, namelijk dat klasse 4 alleen aan de orde is als eiser het grootste deel van de dag niet zonder hulp kan. Dat was in 2009 niet aan de orde.
De rechtbank is van oordeel dat deze sub-rubriek met klasse 3 niet is ondergewaardeerd.
4.5.4
Eiser meent dat voor sub-rubriek 7 (communicatieve (emotionele) vaardig-heden/activiteiten) klasse 4 aan de orde is en niet klasse 3. Uit eisers nadere toelichting, die overeenkomt met de anamnese, blijkt dat hij contact met bekenden uit de weg gaat, hij wordt er bloednerveus van. Hij is mensenmoe en levensmoe. Hij heeft vaak gedachten aan de dood. De rechtbank volgt de toelichting van de verzekeringsarts van 22 maart 2017, namelijk dat in dit kader niet is gebleken dat eiser in 2009 bij alle relevante aspecten afhankelijk is van hulp en ondersteuning en slechts enkele uren zonder hulp kan.
De rechtbank is van oordeel dat deze sub-rubriek met klasse 3 niet is ondergewaardeerd.
4.5.5
Eiser stelt dat voor sub-rubriek 8 (concentratie, doorzettingsvermogen en tempo) klasse 3 aan de orde is en niet klasse 1. Uit genoemde anamnese blijkt dat hij vaak zo intens angstig is, dat hij niet aan zijn dagelijkse bezigheden komt. Daarnaast heeft hij vaak dwangmatige gedachten, waardoor er geen ruimte is voor de normale dingen. In het algemeen heeft hij een normaal dag/nacht ritme, maar weinig zinvolle invulling. Hij kijkt tv en leest veel. Voorts is vermeld dat eiser grote moeite heeft met financiële zaken in het algemeen en dat een zorgmentor van Brijder hem helpt met het invullen van formulieren en het bijhouden van zijn financiële zaken. In zijn toelichting geeft eiser aan dat hij vaak chaotisch is, dat beslissingen nemen zeer moeizaam gaat en dat hij daardoor vaak niet tot activiteiten komt. Het is allemaal heel vermoeiend. De verzekeringsarts heeft in zijn reactie van 22 maart 2017 waarde gehecht aan het feit dat eiser met de auto kan deelnemen aan het verkeer, hetgeen tot de complexe taken en handelingen hoort. Er lijkt in dit geval sprake te zijn van attributie.
De rechtbank volgt de verzekeringsarts niet, nu attributie als zodanig niet wordt onderbouwd met de voorhanden zijnde medische gegevens. De deelname aan het verkeer is bovendien problematisch (zie overweging 4.5.2). De rechtbank is van oordeel dat deze sub-rubriek met klasse 1 is ondergewaardeerd. Het beeld past bij klasse 2 en niet bij klasse 3, nu niet is gebleken dat eiser slechts enkelvoudige en eenvoudige taken zelfstandig kan uitvoeren, voor complexe taken is aangewezen op hulp van anderen en dankzij deze hulp nog zelfstandig kan functioneren.
4.5.6
Eiser meent dat voor sub-rubriek 9 (huishoudelijke activiteiten) klasse 4 aan de orde is en niet klasse 1. Eiser heeft toegelicht dat hij alleen één keer per twee weken gaat stofzuigen en afwassen, alleen als de kinderen komen. De was doet hij één keer per twee weken, soms langer. Er komt niets van als het leven je niet veel uitmaakt.
In de brief van 22 maart 2017 volgt de verzekeringsarts de toelichting van eiser, maar stelt dat eiser onderkent dat er weinig uit zijn handen komt en dat eiser volledig zelfstandig en zonder hulp functioneert ter zake van huishoudelijke activiteiten.
Uit de herbeoordelingsrapportage blijkt echter niet dat de verzekeringsarts eiser op dit punt heeft bevraagd. De rechtbank zal hetgeen eiser heeft toegelicht als uitgangspunt nemen en komt tot het oordeel dat deze sub-rubriek met klasse 1 is ondergewaardeerd. Hetgeen is omschreven is niet te beschouwen als “moeite hebben om taken te overzien, zich uitend in verminderde planning over een periode van één of meer dagen”. Eiser heeft gedurende een langere tijd (twee weken of meer) problemen om huishoudelijke taken uit te voeren. Taken worden uitgesteld of niet verricht. Enkel onder de druk van de komst van zijn kinderen verricht eiser taken. Veeleer past het beeld bij klasse 2.
4.5.7
Eiser stelt ten slotte dat voor sub-rubriek 10 (adaptatie stressvolle gebeurtenissen) klasse 4 aan de orde is en niet klasse 2. Uit de anamnese blijkt dat eiser bij de minste stresserende gebeurtenissen helemaal uit zijn doen is en veel tijd nodig heeft om weer in het ritme te komen. Hij heeft veel angsten. Eiser heeft toegelicht dat hij bij stress nergens meer aan toe komt. Hij denkt dan alleen maar aan zelfmoord of hij wordt agressief en sluit zich af van anderen. De verzekeringsarts heeft bij brief van 22 maart 2017 uiteengezet dat klasse 4 niet aan de orde is, omdat dit impliceert dat eiser gestelde taken, verantwoordelijkheden en verplichtingen niet meer zonder hulp aan kan. De rechtbank volgt dit standpunt en overweegt dat hetgeen eiser heeft omschreven past bij klasse 2, nu niet is gebleken dat eiser bij sommige van bij de omschreven activiteiten (zie definitie bij klasse 0) dagelijks hulp nodig heeft.
4.6
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser te rekenen van 5 oktober 2009 aanspraak heeft op een mip, berekend naar een mate van invaliditeit van 37,5%.
Uit het voorgaande volgt dat de BIV niet zal worden gewijzigd en de uitkeringssituatie hetzelfde blijft als omschreven bij 4.2. Voor vergoeding van wettelijke rente, zoals eiser heeft verzocht, bestaat dan ook geen grond.
Het voorgaande neemt niet weg dat, indien eiser meent dat zijn medische situatie op een latere (peil)datum is verslechterd, verweerder opnieuw kan verzoeken om wijziging van het mip.
5 De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75 in verbinding met artikel 7:15 van de Awb in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.485,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep, met een waarde per punt van € 495,- bij een zaak van gemiddeld gewicht) en voor reiskosten € 16,60.
Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het de mate van invaliditeit te rekenen van 5 oktober 2009 betreft;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • herroept het primaire besluit in zoverre;
  • bepaald dat de mate van invaliditeit met dienstverband te rekenen van 5 oktober 2009 wordt vastgesteld op 37,5%;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.501,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.