In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse man geboren in 1989, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade zou lopen. Eiser had problemen ondervonden van zijn werkgever, die hem had bedreigd toen hij weigerde wapens te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat de relevante elementen van het asielrelaas geloofwaardig waren, maar dat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk gevaar liep bij terugkeer. De rechtbank wees erop dat de informatie over de bedreigingen door de werkgever niet voldoende was om aan te nemen dat eiser een reëel risico liep. Bovendien werd de mogelijkheid van bescherming door de Afghaanse autoriteiten niet uitgesloten, ondanks de zorgen over corruptie en ineffectiviteit van de politie in Kabul. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.