ECLI:NL:RBDHA:2017:9878
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Sleeswijk Visser-de Boer
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 3 maart 2017 een aanvraag ingediend, welke door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 18 juli 2017, ondanks dat zijn gemachtigde aanwezig was. De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of eiser procesbelang had bij zijn beroep.
De Staatssecretaris heeft gesteld dat eiser op 11 april 2017 met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij op 12 mei 2017 een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. Dit werd bevestigd door de gemachtigde van eiser, die aangaf geen contact meer te hebben met eiser. De rechtbank heeft zich gebaseerd op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt en geen contact meer heeft met zijn gemachtigde, hij kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
Aangezien eiser niet ter zitting is verschenen en geen contact meer heeft met zijn gemachtigde, concludeert de rechtbank dat hij geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.