ECLI:NL:RBDHA:2018:1006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
NL17.3634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.J.K. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en doodsbedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1992, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging in Irak, specifiek vanwege doodsbedreigingen van de neef van zijn ex-vrouw na een gedwongen scheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op 31 mei 2017 heeft afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over mishandeling en bedreigingen ongeloofwaardig werden geacht.

Tijdens de zitting op 7 december 2017 heeft de eiser zijn verhaal toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser kritisch beoordeeld, met name de inconsistenties in zijn relaas over de mishandeling. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig zijn, onder andere omdat er geen objectief bewijs is dat de verwondingen het gevolg zijn van de gestelde mishandeling.

De rechtbank heeft ook de verklaring van de zus van de eiser als niet-objectief beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk een reëel risico loopt bij terugkeer naar Irak. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris als rechtmatig beoordeeld en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 31 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Z. Al Samarrai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1992. Eiser is Irak ontvlucht vanwege problemen aldaar.
2.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd, kort samengevat en voor zover van belang, dat hij in Irak problemen heeft gekregen omdat hij door de neef van zijn ex-vrouw gedwongen is om van haar te scheiden. Hij is na de scheiding mishandeld door de neef en broers van zijn ex-vrouw. Bij terugkeer vreest eiser voor die neef omdat deze hem met de dood heeft bedreigd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: - de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de echtscheiding;
- de mishandeling van eiser door de neef en broers van zijn ex-vrouw;
- de doodsbedreiging door de neef van de ex-vrouw van eiser bij terugkeer.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig is. Dit geldt tevens voor zijn verklaringen over zijn echtscheiding. De verklaringen van eiser over de mishandelingen en de doodsbedreiging bij terugkeer worden ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft eisers aanvraag dan ook bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de verklaringen over de mishandeling en de doodsbedreiging ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser voert daartoe aan dat er geen sprake is van tegenstrijdigheden tussen de aanvankelijke verklaringen in het vrije relaas en het nader gehoor en de correcties en aanvullingen op het rapport nader gehoor. Zo er al tegenstrijdigheden zijn dan zal dat komen door een verspreking of een misverstand door de vertaling door de tolk. Voorts levert de foto waarop te zien is dat eiser in het gips zit relevant ondersteunend bewijs op voor de mishandeling. Uit het medische attest van 12 juli 2015, dat is overgelegd bij brief van 29 november 2017, blijkt dat eiser het ziekenhuis heeft bezocht op 3 juli 2015. Beschreven is dat eiser onder andere een fractuur heeft in de rechterhand en het rechterbeen. Eiser heeft niet aan het FMMU aangegeven dat hij in het verleden botbreuken heeft gehad omdat hij er van uit ging dat het onderzoek van de FMMU uitdrukkelijk bedoeld is om medische beperkingen in kaart te brengen die van invloed zijn op het horen en het beslissen van de IND. Bovendien is uitsluitend aan eiser gevraagd of hij littekens heeft
.Eiser heeft een litteken op zijn linkerarm laten zien. Voorts heeft eiser geen aangifte van de mishandeling gedaan omdat hij, vanwege de invloed van de Asa’ib Ahl al-Haq militie, de vader van de ex-vrouw van eiser en de reputatie van de Iraakse politie op het gebied van integriteit, niet verwachtte dat de politie hem zou helpen. Na de bedreiging was eiser zijn leven niet meer zeker en had hij niks meer te verliezen, waardoor het de moeite waard was om op dat moment toch naar de politie te gaan. Ten aanzien van de doodsbedreiging merkt eiser op dat hij op 17 juli 2015 bedreigd is en dat hij enkele maanden bij zijn zus is ondergedoken voordat hij Irak verliet. Eiser loopt bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade. Eiser kan vanwege de banden van zijn ex-vrouw met zowel de Iraakse autoriteiten als de Asa’ib Ahl al-Haq-militie niet meer veilig en in vrijheid leven in Irak. Tot slot heeft eiser een brief van zijn zus overgelegd ter ondersteuning van zijn asielrelaas. Ook heeft eiser op 29 november 2017 een arrestatiebevel van 20 maart 2016 overgelegd waaruit blijkt dat eiser opgeroepen is te verschijnen voor de rechter
.
4.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser over de mishandeling niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft eerst verklaard dat de jongste broer van zijn ex-vrouw de deur open doet en hem slaat, waarna de neef van zijn ex-vrouw hem slaat met een trekker op een steel. Daarna heeft eiser verklaard dat de jongste broer de deur opent en wegloopt, waarna de neef naar buiten komt en hem met een stok slaat. Tot slot heeft eiser verklaard dat na het openen van de deur, de jongste broer, de neef en eiser in een discussie verwikkeld raken, waarop de oudste broer van de ex-vrouw naar buiten komt en eiser slaat met een trekker op een steel. Verweerder heeft dit mogen aanmerken als drie verschillende verklaringen over het begin van het incident. Eiser heeft onvoldoende uitleg gegeven over de tegenstrijdigheden in die verklaringen.
Daarnaast is op de overgelegde foto te zien dat eiser met zijn arm en been in het gips zit. Uit die foto kan echter niet blijken dat de neef of de oudste broer verantwoordelijk is voor de botbreuken. Ook uit het medische attest kan niet het causale verband tussen de verwondingen en de gestelde mishandeling blijken. Onderzoek naar de authenticiteit van het medische attest maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een onderzoek naar de authenticiteit van de documenten niet kan bijdragen aan de vaststelling dat de verwondingen het gevolg zijn van de gestelde mishandeling door zijn ex-schoonfamilie. Ook een door eiser verzocht nader medisch onderzoek naar de verwondingen kan de vraag wie de verwondingen heeft toegebracht niet beantwoorden. Ook dit onderzoek kan derhalve niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Daar komt nog bij dat van eiser had mogen worden verwacht dat hij bij de intake van het FMMU melding zou hebben gemaakt van de verwondingen die aanleiding zijn geweest voor zijn vertrek. Nu eiser die mogelijkheid niet heeft benut, heeft verweerder kunnen oordelen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
5.2.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat de verklaring van de zus van eiser niet kan bijdragen aan de onderbouwing van het asielrelaas omdat deze niet uit een objectieve bron komt. Bovendien komt de verklaring op belangrijke punten niet overeen met het asielrelaas. Verweerder heeft hierdoor kunnen oordelen dat deze verklaring verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
5.3.
Daarnaast heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen aangifte van mishandeling heeft gedaan maar wel aangifte heeft willen doen van de gestelde bedreiging. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet concreet heeft onderbouwd dat de neef van zijn ex-vrouw tot de Asa‘ib Ahl al-Haq militie hoort, de politie daardoor bang is voor de familie van zijn ex-vrouw en hij daardoor geen aangifte van de mishandeling heeft gedaan. De verklaring van eiser dat hij niets meer te verliezen had bij het doen van aangifte van de bedreiging heeft verweerder niet hoeven volgen. Als hij immers niets meer te verliezen zou hebben gehad, strookt dat niet met het zich uiteindelijk laten wegsturen door de agenten - die op dat moment voor het politiebureau stonden - zonder het doen van de aangifte.
5.4.
Nu verweerder de mishandeling niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder tevens kunnen concluderen dat niet valt in te zien dat de familie van zijn ex-vrouw hem na 3 juli 2015 heeft gedreigd te vermoorden als hij terug zou keren naar zijn woning. Verweerder heeft daarbij eveneens kunnen betrekken dat eiser zelf heeft verklaard dat hij na 3 juli 2015 tot aan zijn vertrek geen problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft derhalve de door eiser gestelde vrees dat hij bij terugkeer zal worden gedood ongeloofwaardig kunnen achten.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat er geen verband is tussen het in beroep overgelegde arrestatiebevel en het asielrelaas. Uit het arrestatiebevel blijkt dat eiser opgeroepen is te verschijnen voor de rechtbank vanwege het niet betalen van levensonderhoud van zijn echtgenote, een strafbaar feit volgens artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht van Irak. Dat eiser meent dat uit het arrestatiebevel volgt dat hij een reëel risico loopt op vervolging dan wel schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is niet onderbouwd met dit arrestatiebevel.
5.6.
Gelet op het vorenstaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
6.
Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.J.K. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel